Articles

Nieuwe tabaksproducten verhogen mogelijk het risico op allergische rinitis en astma onder adolescenten

NTvAAKI - jaargang 23, nummer 3, september 2023

V.E.M. Grupa BSc, masterstudent Geneeskunde, dr. H.C. Hafkamp

SAMENVATTING

De opkomst en populariteit van de elektronische sigaret onder Nederlandse jongeren is afgelopen tijd een veelbesproken onderwerp. Artsen uitten recentelijk hun zorgen over de grootschalige promotie op social-mediaplatformen en de mogelijke gezondheidsuitkomsten van gebruik van de zogenoemde e-sigaretten of ‘vapes’ in de campagne #artsenslaanalarm.1 Elektronische sigaretten verhitten een nicotinebevattende vloeistof die in verdampte vorm wordt geïnhaleerd. Hierbij komen onder andere propyleenglycol en carcinogene stoffen vrij.2 Het ‘gewone’ roken is een frequent aangekaart onderwerp in de spreekkamer van de allergoloog, maar is het dan ook klinisch relevant om het gebruik van nieuwe tabaksproducten te bespreken? Volgens Chung et al. in een artikel dat in 2020 werd gepubliceerd in Allergy is er een relatie tussen nieuwe tabaksproducten en het risico op allergische rinitis en astma.3

(NED TIJDSCHR ALLERGIE, ASTMA, KLIN IMMUNOL 2023;23(3):100–1)

Lees verder

Vapen, niet zo onschuldig als het lijkt?

NTvAAKI - jaargang 23, nummer 2, mei 2023

A. van Boekel BSc, drs. C.G.F. van Lanschot , dr. H.C. Hafkamp

SAMENVATTING

Het gebruik van elektronische sigaretten neemt wereldwijd toe, met name onder jongeren. In de literatuur worden allergische reacties beschreven op de gebruikte materialen voor de houder of voor de vloeistof. In dit artikel wordt een 24-jarige patiënt beschreven die zich presenteerde met angio-oedeem van de nasale en orofaryngeale submucosa na inhaleren met een elektronische sigaret. Het gebruik van elektronische sigaretten is relatief nieuw en kan schadelijk zijn. In de toekomst zullen meer studies moeten uitwijzen tot hoever de schadelijke effecten van vapen reiken.

(NED TIJDSCHR ALLERGIE, ASTMA, KLIN IMMUNOL 2023;23(2):57–9)

Lees verder

Intranasale corticosteroïden geven geen verhoogd risico op oftalmologische complicaties: een systematische review

NTvAAKI - jaargang 21, nummer 4, december 2021

drs. F.V.W.J. van Zijl , dr. M.L. Gerdes , dr. J. Kusmierczyk , dr. H.C. Hafkamp

Over het risico op oftalmologische complicaties bij het gebruik van intranasale corticosteroïden bestaat onduidelijkheid. In dit systematische literatuuronderzoek werd het verband tussen het gebruik van intranasale corticosteroïden (INC’s) en het risico op glaucoom, cataract of centrale sereuze chorioretinopathie onderzocht. In totaal werden 15 artikelen geïncludeerd. De relatie tussen INC’s en glaucoom of cataract is uitvoerig getoetst; geen enkele studie laat een verhoogd risico op deze 2 complicaties zien. Er werden geen artikelen gevonden die de associatie tussen INC’s en centrale sereuze chorioretinopathie onderzochten; deze associatie kan daarom bevestigd noch verworpen worden.

(NED TIJDSCHR ALLERGIE, ASTMA, KLIN IMMUNOL 2021;21(4):134–41)

Lees verder

Immunotherapie bij inhalatie-allergie: is uitkomst te voorspellen?

NTvAAKI - jaargang 18, nummer 1, februari 2018

dr. M.C.F.J. de Rotte , dr. H.C. Hafkamp , dr. J.M. Kruyt , dr. M.R. Batstra , dr. L.E. Bakker-Jonges

SAMENVATTING

Het voorspellen van de effectiviteit van immunotherapie (IT) als behandeling van allergische rinitis is moeilijk. In deze studie wordt onderzocht of het bepalen van specifiek-IgE (sIgE) tegen allergeencomponenten, een objectieve follow-up van huidtests en/of het bepalen van een klinische score behulpzaam zijn om de respons op IT bij een persisterende allergische rinitis te voorspellen en te vervolgen. In de patiëntenpopulatie die was geselecteerd voor immunotherapie van de afdeling KNO-heelkunde van de Reinier-Haga Groep voegde het bepalen van sIgE tegen allergeencomponenten van gras- en boompollen niets toe aan de voorspelling of deze patiënten reageren op IT. Patiënten die op basis van anamnese en reguliere sIgE-tests geselecteerd werden voor IT waren positief voor sIgE tegen de belangrijkste allergenen. De huidtest was een goede objectieve maat om de reactie op IT te vervolgen. De subjectieve klinische score correleerde ook significant met de respons op IT.

(NED TIJDSCHR ALLERGIE & ASTMA 2018;18:30-36)

Lees verder

Plaatsbepaling van subcutane immunotherapie bij inhalatie-allergie: eerste of tweede lijn?

NTvAAKI - jaargang 16, nummer 2, mei 2016

C.A. Hellingman , dr. H.C. Hafkamp , C.C. Bommelje , dr. J.M. Kruyt

Samenvatting

De instelfase van subcutane immunotherapie wordt in Nederland door de specialist uitgevoerd. De onderhoudsfase kan, indien gewenst, bij de huisarts plaatsvinden. In het kader van de verschuiving van tweedelijnszorg naar de eerste lijn, lijkt het logisch zoveel mogelijk patiënten in de onderhoudsfase te verwijzen naar de huisarts.

In dit artikel wordt een literatuuroverzicht gegeven van de risico’s van subcutane immunotherapie. Systemische reacties komen gelukkig weinig voor (10–30 per 10.000 injecties). Fatale reacties zijn zeer zeldzaam. De belangrijkste risicofactoren zijn: ongecontroleerd astma, eerdere systemische reacties, gebruik van bètablokkers, immunotherapie in het pollenseizoen en versnelde instelschema’s. Tijdens de onderhoudsfase is het risico op systemische reacties even groot als tijdens de instelfase.

Overdracht van patiënten naar de eerste lijn kan in de onderhoudsfase overwogen worden voor patiënten zonder verhoogd risico. De huisarts moet zich dan wel bewust zijn van de risico’s. Bovendien moet zijn praktijk uitgerust zijn om acute situaties op te vangen en vitale functies te ondersteunen.

(Ned Tijdschr Allergie & Astma 2016;16:49-54)

Lees verder