Articles

Een retrospectieve analyse van een multidisciplinair overleg voor ernstig astmapatiënten

NTvAAKI - jaargang 20, nummer SPECIAL, oktober 2020

drs. M.M. Diepens , dr. R.H.H. van Balkom , W. van Litsenburg , prof. dr. F.W.J.M. Smeenk

SAMENVATTING

Achtergrond: Voor patiënten met ernstig persisterend astma zijn, afhankelijk van hun fenotype, verschillende, kostbare add-on-behandelingen (biologicals zoals anti-IgE en anti-IL-5) beschikbaar. Om kostenbewuste zorg van hoge waarde te bieden, is juiste indicatie voor de juiste add-on-therapie van groot belang bij deze patiënten. Deze studie evalueert retrospectief de werkzaamheid van een multidisciplinair overleg (MDO) voor deze patiënten in het Catharina-ziekenhuis te Eindhoven. Methode: De medische dossiers van alle patiënten die werden besproken in dit MDO van januari 2016 tot juli 2018 werden retrospectief bestudeerd volgens een standaardprotocol. Deze dossiers werden beoordeeld op volledigheid en correctheid van de astmadiagnose en wanneer patiënten al een add-on-behandeling hadden, werd deze indicatie heroverwogen. Om de effectiviteit van de biologicals te evalueren, hebben we gegevens verzameld over het aantal exacerbaties, het gebruik van orale corticosteroïden en de astmacontrolevragenlijst (‘Asthma Control Questionnaire’, ACQ) in het jaar voorafgaand aan, en 6–12 maanden na aanvang van de behandeling. Resultaten: De volledigheid van dossiers verbeterde na de inzet van het MDO van 24% naar 94% van de dossiers. Gedurende de periode van het MDO (januari 2016 – juli 2018) ondergingen 30 patiënten een anti-IgE-behandeling. Heroverweging van de indicatie hiervoor liet zien dat deze bij 6 patiënten onduidelijk was. Stoppen van deze behandeling bij hen, destabiliseerde hun astma niet. Bij de 35 patiënten die volgens het MDO-team geïndiceerd waren voor add-on-therapie, werd een verbetering van de ACQ gezien van 2,7 (standaarddeviatie [SD]: 1,1) naar 1,7 (SD: 1,0) (p<0,001) en het aantal exacerbaties verminderde van 2,5 naar 1,0 per jaar (p<0,001). De onderhoudsdosering prednisolon daalde significant van 13,4 mg (SD: 7,6) naar 5,0 mg (SD: 4,1) (p<0,001). Conclusie: In ‘real life’ kunnen dezelfde effecten van add-on-therapie voor ernstig persisterend astma worden behaald, zoals in de literatuur wordt vermeld, in een klinische opzet waarbij de indicatiestelling voor deze medicatie nauwkeurig via een MDO plaatsvindt.

(NED TIJDSCHR ALLERGIE, ASTMA, KLIN IMMUNOL 2020;20(Jubileumspecial):24-31)

Lees verder

Hemoptoë en respiratoire insufficiëntie

NTvAAKI - jaargang 12, nummer 1, februari 2012

dr. L. Verhaert , dr. R.H.H. van Balkom , prof. dr. F.W.J.M. Smeenk

Samenvatting

Een 53-jarige vrouw presenteerde zich op de spoedeisende hulp met koorts, kortademigheid en hemoptoë, aanvankelijk mild, nadien fulminant. Aanvullend onderzoek liet infiltratieve afwijkingen zien op de X-thorax, verhoogde inflammatoire parameters en hematurie. Differentiaaldiagnostisch werd gedacht aan infectieuze oorzaken en een systeemvasculitis. Hogeresolutiecomputertomografie van de thorax liet diffuse alveolaire consolidaties zien. Laboratoriumonderzoek toonde een positieve c-ANCA met een titer van >1:512 welke anti-PR 3-positief was. Dit bevestigde het klinische vermoeden van de ziekte van Wegener. De hemoptoë nam in enkele dagen snel toe. Vanwege een respiratoire insufficiëntie diende patiënt één dag na opname geïntubeerd te worden. Na het bekend worden van de ANCA-serologie werd direct gestart met cyclofosfamide, een hoge dosis corticosteroïden en plasmaferese (acht maal) waardoor de hemoptoë uiteindelijk ophield. De mortaliteit van een fulminante hemoptoë op basis van pulmonale vasculitis waarvoor intensivecareopname noodzakelijk is, is 25 tot 50%. Snelle diagnose en agressieve behandeling zijn essentieel om de uitkomst te optimaliseren. De combinatie van een hoge dosis corticosteroïden en cyclofosfamide vormt de hoeksteen van de behandeling. Hiermee kan in 90% van de gevallen remissie worden bereikt.

(Ned Tijdschr Allergie & Astma 2012;12:25-31)

Lees verder