De effectiviteit van allergeenspecifieke immuuntherapie (AIT) is sterk afhankelijk van de therapietrouw van de patiënt. Uit eerder onderzoek is gebleken dat een behandelduur van minstens drie jaar nodig is om een ziektemodulerend effect van AIT te bewerkstelligen en op de lange termijn te behouden.1 De therapietrouw bij behandeling met AIT blijkt echter vaak laag. Een eerdere studie volgde ruim zesduizend allergische rinitispatiënten die minstens drie jaar sublinguale allergeenspecifieke immuuntherapie (SLIT) of subcutane allergeenspecifieke immuuntherapie (SCIT) ontvingen. Hier werd gezien dat slechts 7% van de SLIT- en 23% van de perenniale SCIT-behandelde patiënten de 3-jaarstherapietrouw vertoonde.2 Het volgen van AIT kan worden beïnvloed door vele factoren, waaronder toedieningsroutes. Richtlijnen adviseren om deze informatie in overweging te nemen bij het selecteren van AIT, en onvoldoende therapietrouw kan een contra-indicatie zijn voor het starten van een behandeling. Bovendien is het beschikbare bewijsmateriaal heterogeen, mede door het gebrek aan standaardisatie van nalevingsmaatregelen, wat kan leiden tot een vertekening van de aanbevolen dosering in de officiële productinformatie. In een recente ‘real-world’-studie van dr. Ranny van Weissenbruch (Wilhelmina Ziekenhuis, Assen) en collega’s werd onderzocht hoe de therapietrouw bij AIT wordt beïnvloed door de toedieningsroute, door het verschil te onderzoeken in therapietrouw tussen SLIT- en preseizoenale SCIT-gebruikers in Nederland.3