SAMENVATTING

Astma is een heterogeen ziektebeeld en wordt gekenmerkt door variabele luchtwegobstructie, resulterend in klachten van kortademigheid. De meeste astmapatiënten kunnen goed worden behandeld met de bekende ‘saneren’-adviezen en inhalatiemedicatie (meestal een combinatie van inhalatiecorticosteroïden en een langwerkend beta-2-mimeticum). Bij ongeveer 4% van de astmapatiënten lukt het niet hen stabiel te krijgen met deze gebruikelijke therapie. 1 Een deel van deze refractaire astmapatiënten heeft een astma dat gekenmerkt wordt door een eosinofiele inflammatie van de luchtwegen (type II-inflammatie). Voor hen is de komst van ‘biologicals’ zoals benralizumab (anti-IL-5R), mepolizumab (anti-IL-5), dupilumab (anti-IL4/13) en tezepelumab (anti-TSLP) een grote uitkomst gebleken, met significant positieve effecten op hun kwaliteit van leven, exacerbatiefrequentie en noodzaak tot onderhoudsbehandeling met orale corticosteroïden. Ondanks dat er de laatste jaren meer bekend is geworden over de effecten van de verschillende ‘biologicals’, is het tot op heden nog onduidelijk welke ‘biological’ te prefereren is bij welke individuele patiënt.2 In dit kader hebben Tanawin Nopsopon en collega’s deze 4 ‘biologicals’ vergeleken in een netwerkanalyse, die recentelijk is gepubliceerd in The Journal of Allergy and Clinical Immunology.3

(NED TIJDSCHR ALLERGIE, ASTMA, KLIN IMMUNOL 2023;23(2):63–4)