NTvAAKI - jaargang 22, nummer 3, september 2022
drs. T. van der Veer , dr. M.M. van der Eerden , dr. G.J. Braunstahl
Allergische bronchopulmonale aspergillose (ABPA) bestaat uit een ernstige allergische respons op Aspergillus-antigenen en komt regelmatig voor onder patiënten met ernstig allergisch astma. IL-4 en eosinofielen spelen een centrale rol bij deze allergische reactie. Momenteel bestaat de behandeling uit steroïden en triazolen om deze inflammatoire respons te onderdrukken. De keerzijde van deze behandeling is het regelmatig optreden van ernstige bijwerkingen. Dupilumab is een monoklonaal antilichaam dat is gericht tegen de IL-4-receptor en werkt remmend op de productie van IgE en activatie van eosinofielen. In een casusserie van acht patiënten met allergisch astma en ABPA die werden behandeld met dupilumab werd een sterke verbetering qua aantal exacerbaties en verlaging van prednisondosering waargenomen, naast een verbetering van FEV1 als percentage van de voorspelde waarde en het totaal IgE in serum. Dit maakt dupilumab een hoopgevend behandelalternatief.
(NED TIJDSCHR ALLERGIE, ASTMA, KLIN IMMUNOL 2022;22(3):103–6)
Lees verderNTvAAKI - jaargang 22, nummer 3, september 2022
dr. G.J. Braunstahl , prof. dr. P. Gevaert
Biologicals zijn al enige jaren een optie voor patiënten met ernstig astma en een onderliggend T2-inflammatieprofiel. Bij een meerderheid van deze patiënten is ook sprake van slecht gecontroleerde bovenste luchtwegpathologie. Hierbij kan het gaan om allergische rinitis, chronische rinosinusitis en neuspoliepen. Tot voor kort werden deze aandoeningen veelal behandeld met een lokale vorm van behandeling, zoals nasale corticosteroïden en/of sinus-chirurgie. Recentelijk is voor de indicatie neuspoliepen een aantal biologicals geregistreerd en beschikbaar gekomen als behandeloptie. Hierdoor is een goede samenwerking en afstemming tussen longarts en KNO-arts nog wenselijker geworden dan voorheen. Dit artikel gaat in op de aard van de onderliggende ontsteking bij ernstig T2-hoog astma en neuspoliepen, de indicatiestelling voor biologicals en de organisatie van zorg voor deze patiëntengroep.
(NED TIJDSCHR ALLERGIE, ASTMA, KLIN IMMUNOL 2022;22(3):98–102)
Lees verderNTvAAKI - jaargang 20, nummer 4, december 2020
drs. G.M. de Boer , dr. G.J. Braunstahl , dr. G.A. Tramper
Episodisch expiratoir piepen bij peuters, en exacerbaties van astma en COPD veroorzaken veel ziektelast bij kinderen en volwassenen. Het voorkomen van deze episoden is dan ook van groot belang. Bij een substantieel gedeelte van deze episoden spelen luchtweginfecties een rol. Om de kans op luchtweginfecties te verminderen wordt in verschillende landen in Europa en Azië gebruikgemaakt van bacteriële lysaten. Bacteriële lysaten zijn offlabel beschikbaar via de Nederlandse apotheek en moeten voor gebruik worden geïmporteerd. Dit review geeft een overzicht van de reeds bekende effectiviteit en veiligheid van de toepassing van bacteriële lysaten ter preventie van luchtweginfecties. Ook wordt lopend en afgerond onderzoek naar de effectiviteit van bacteriële lysaten bij episodisch piepen en astma besproken.
(NED TIJDSCHR ALLERGIE, ASTMA, KLIN IMMUNOL 2020;20(4):143-9)
Lees verderNTvAAKI - jaargang 20, nummer 2, mei 2020
drs. Y. Türk , dr. G.J. Braunstahl
Obesitas is niet alleen geassocieerd met een verhoogde kans op het ontwikkelen van astma, maar ook met ongecontroleerde astma. Binnen de groep van obese patiënten met astma zijn twee fenotypes te onderscheiden; namelijk het ‘early onset en Th2-high’ fenotype (obesitas compliceert preëxistent astma) en het ‘late onset, Th2-low’ fenotype (obesitasgerelateerde astma). In het eerste fenotype kan gewichtsverlies bijdragen aan het bereiken van astmacontrole, in het tweede fenotype vormt gewichtsverlies echter de hoeksteen van behandeling. In dit overzichtsartikel wordt ingegaan op de behandeling van obese astmapatiënten waarbij de verschillende interventiemogelijkheden voor gewichtsverlies aan bod komen. Zowel medicamenteuze opties als het effect van dieet- en beweeginterventies, gedragstherapie en bariatrische chirurgie worden beschreven aan de hand van de huidige literatuur.
(NED TIJDSCHR ALLERGIE, ASTMA, KLIN IMMUNOL 2020;20:58-63)
Lees verderNTvAAKI - jaargang 19, nummer 2, mei 2019
dr. J.N.G. Oude Elberink , dr. G.J. Braunstahl
In mei 2018 is de tweede herziene standaard van het Nederlands Huisartsen Genootschap voor allergische en niet-allergische rinitis verschenen, geschreven door enkele huisartsen en 1 keel-neus-oor (kno)-arts. De standaard biedt een mooie handzame leidraad voor de behandeling van rinitis in de huisartsenpraktijk. Helaas zijn er geen allergologen betrokken geweest bij deze standaard hetgeen zich ook weerspiegelt in de adviezen die worden gegeven, met name als gaat om de mogelijkheden van immuuntherapie. De kanttekeningen die hierover zijn geplaatst zijn helaas niet in de richtlijn verwerkt. Het gevolg hiervan is dat patiënten ten onrechte bepaalde behandelingen worden onthouden en er niet overal adequate adviezen worden verstrekt. Hieronder volgt een samenvatting van de richtlijn waarbij tevens suggesties worden gedaan voor aanvulling van de richtlijn.
(NED TIJDSCHR ALLERGIE, ASTMA, KLIN IMMUNOL 2019;19:67-71)
Lees verderNTvAAKI - jaargang 19, nummer 2, mei 2019
drs. E.H. Tiel Groenestege longarts in opleiding, dr. G.J. Braunstahl
(NED TIJDSCHR ALLERGIE, ASTMA, KLIN IMMUNOL 2019;19:75-76)
Lees verderNTvAAKI - jaargang 18, nummer 4, november 2018
dr. J.H. Kappen , dr. J.C.C.M. in ’t Veen , dr. G.J. Braunstahl
Allergische ziektes komen veel voor in de Westerse wereld en hebben een grote impact op de kwaliteit van leven. Allergeenspecifieke immunotherapie is mogelijk een effectieve en immuunmodulerende behandeling wanneer allergeenvermijding en medicamenteuze behandeling niet afdoende werkzaam zijn. Ondanks de aangetoonde effectiviteit zijn er patiënten die niet responderen. Er is grote behoefte aan biomarkers die vooraf de kans op een succesvolle behandeling voorspellen. Er wordt meer en meer bekend over het mechanisme van allergeenimmunotherapie. In het kort: de T-helper 2-respons wordt omgebogen naar een T-helper 1-respons via regulatoire T-cellen en interleukine-10. Daarnaast is er een toename van specifiek IgG4-antistoffen die een allergische reactie blokkeren. Specifiek IgG4 blokkeert ook de IgE-gemedieerde allergeenpresentatie aan B-cellen (IgE-‘facilitated allergen binding’ [FAB]). Er is echter nog geen duidelijke correlatie tussen de gemeten immunologische veranderingen en de mate van respons. Specifiek IgG4 lijkt bruikbaar als indicatie voor therapietrouw, IgE-FAB is veelbelovend als toekomstige biomarker voor responsen. Meer onderzoek is nodig dat gericht is op een objectieve beoordeling van biomarkers die een klinische respons voorspellen.
(Ned Tijdschr Allergie & Astma 2018;18:145-149)
Lees verder