
Een internationale onderzoeksgroep onder leiding van dr. Judith A. Woodfolk, MBChB, PhD, van de University of Virginia School of Medicine (Charlottesville, Verenigde Staten), heeft onlangs in het tijdschrift Nature Immunology baanbrekende inzichten gepubliceerd over de immunologische mechanismen achter langdurige ademhalingsproblemen bij long COVID. De studie onthult dat specifieke veranderingen in het afweersysteem samenhangen met de ernst van blijvende longschade. Deze bevindingen bieden perspectief op gerichte behandeling van restrictieve longziekten na COVID-19.
Long COVID, ook bekend als post-COVID-syndroom, is een complexe aandoening met uiteenlopende symptomen en pathofysiologische processen. Volgens recente cijfers van het RIVM ervaart circa 3% van de Nederlandse volwassenen langdurige klachten na een coronabesmetting, waaronder kortademigheid en verminderde inspanningstolerantie. De prevalentie van ernstige beperkingen binnen deze groep neemt toe, met bijna een derde van de volwassen post-COVID-patiënten die aangeeft ernstig beperkt te zijn in het dagelijks leven.
Het onderzoek van Woodfolk et al. richtte zich op 110 patiënten met aanhoudende respiratoire klachten na een doorgemaakte COVID-19-infectie, allen behandeld in de long COVID-kliniek van UVA Health. De meeste deelnemers waren tijdens de acute fase van de infectie opgenomen geweest en een aanzienlijk deel had beademing nodig gehad.
De onderzoekers pasten een combinatie toe van uitgebreide klinische fenotypering, hoog-dimensionale immuunprofilering en machine learning. Hiermee werden honderden cellulaire en moleculaire kenmerken geanalyseerd. Op basis van longfunctiemetingen werden twee hoofdgroepen van restrictieve longziekte onderscheiden: één met relatief milde diffusieproblemen en één met ernstige fibrose (littekenvorming).
De analyse toonde aan dat patiënten met mildere longziekte opvallende verstoringen hadden in CCR5+CD95+CD8+ T-cellen, terwijl bij ernstige longfibrose juist een verzwakte T-celrespons werd gezien, gekenmerkt door verhoogde spiegels van CXCL13. Daarnaast werden per fenotype unieke patronen van immuuncellen, mediatoren en autoantilichamen vastgesteld, die duidelijk verschilden van patiënten zonder significante longbetrokkenheid.
Deze bevindingen onderstrepen dat long COVID geen uniforme aandoening is, maar bestaat uit verschillende immuunprofielen die samenhangen met het stadium en de ernst van de longschade. Het onderscheid tussen actieve immuungemedieerde longschade en gevorderde fibrose biedt aanknopingspunten voor gepersonaliseerde behandeling. Bijvoorbeeld, patiënten met actieve immuunactivatie zouden mogelijk baat kunnen hebben bij gerichte immunomodulatie, terwijl bij gevorderde fibrose antifibrotische therapieën overwogen kunnen worden.
De identificatie van biomarkers zoals CXCL13 en specifieke T-celprofielen kan in de toekomst bijdragen aan risicostratificatie en monitoring van ziekteprogressie. Dit opent de deur naar meer doelgerichte interventies, in plaats van de huidige symptomatische benadering.
De studie kent enkele beperkingen: het betreft een relatief selecte populatie (voornamelijk ernstig zieke patiënten uit de pre-vaccinatieperiode) en de resultaten zijn nog niet gevalideerd in bredere, meer diverse cohorten. Daarnaast ontbreken exacte kwantitatieve uitkomsten zoals hazard ratio’s en volledige betrouwbaarheidsintervallen in de gepubliceerde samenvatting.
Referentie
Canderan G, Muehling LM, Kadl A, et al. Distinct type 1 immune networks underlie the severity of restrictive lung disease after COVID-19. Nat Immunol. 2025;26:595–606. doi:10.1038/s41590-025-02110-0