Lange termijn veiligheidsanalyse van abrocitinib bij matige tot ernstige atopische dermatitis

juni 2024 EAACI 2024 Marleen Huijsmans
eczema dermatitis on hands and feet. red spots on the skin. dry skin.

Abrocitinib is een orale selectieve JAK1-inhibitor en is goedgekeurd voor de behandeling van volwassenen en adolescente patiënten met matige tot ernstige atopische dermatitis (AD), ook bekend als constitutioneel eczeem. Fase III-studies hebben aangetoond dat abrocitinib monotherapie of combinatietherapie met topicale middelen effectief is en goed verdragen wordt door de patiënten. Tijdens EAACI 2024 presenteerde prof. dr. Jan Gutermuth (UZ Brussel, België) de resultaten van een analyse waarmee de veiligheid van abrocitinib op lange termijn werd onderzocht.

Eerder werd een analyse uitgevoerd waarin de lange termijn veiligheid van abrocitinib werd onderzocht met behulp van de gegevens van 3.802 patiënten en een abrocitinib-blootstellingsduur van meer dan 5.200 patiëntjaren. Hieruit bleek dat het veiligheidsprofiel van abrocitinib ook op lange termijn verdraagzaam is.

In de huidige analyse worden de bijgewerkte data gepresenteerd met een abrocitinib-blootstelling van meer dan 7.000 patiëntjaren, waarbij sommige patiënten ongeveer 4,5 jaar abrocitinib gebruikten. Daarnaast wordt op basis van deze bijgewerkte lange termijn veiligheidsgegevens het voorkomen van ongewenste voorvallen gestratificeerd naar verschillende risicofactoren.

Studieopzet

De analyse omvatte de gegevens van patiënten met matige tot ernstige AD die behandeld zijn met abrocitinib binnen in totaal acht fase II en fase III-studies en één lange termijn verlengde follow-upstudie (einddatum: 25 september 2022) binnen het ‘JAK1 Atopic Dermatitis Efficacy and Safety’ (JADE)-programma. Een deel van de patiënten kreeg een vaste dosering abrocitinib (consistente dosis-cohort) en een ander deel was behandeld met een variabele dosering (variabele dosis-cohort). In de huidige analyse worden de gegevens uit het consistente dosis-cohort onderzocht.

De incidentie (‘incidence rate’ [IR]: aantal patiënten met gebeurtenissen per 100 patiëntjaren) van bijwerkingen van speciaal belang (‘adverse events of special interest’ [AESI’s]) werd beoordeeld. Voor de vergelijking van de incidentie van AESI’s werden patiënten gestratificeerd naar de volgende eigenschappen: leeftijd (vier leeftijdsgroepen: 18 tot ≤40 jaar, 40 tot ≤65 jaar, 65 tot ≤75 jaar en ≥75 jaar); cardiovasculaire risicofactoren (met of zonder); en risicoscore voor atherosclerotische cardiovasculaire ziekte (laag [<5%], grenslijn [5%-7,4%], gemiddeld [7,5%-19,9%] of hoog [≥20%]). Cardiovasculaire (CV) risicofactoren waren onder meer roken, diabetes mellitus, hypertensie, laag HDL cholesterol en hoog LDL cholesterol, reumatoïde artritis en coronaire hartziekte. De risicoscore voor atherosclerotische cardiovasculaire ziekte biedt een schatting van het risico voor de patiënt om in de opvolgende 10 jaar een cardiovasculaire gebeurtenis door te maken.

Resultaten

In totaal werden de gegevens van 3.848 patiënten geanalyseerd. Van hen ontvingen 3.050 patiënten gedurende de studieperiode een vaste dosering abrocitinib (consistente dosis-cohort) en 798 patiënten kregen een variabele dosering (variabele dosis-cohort). Beide cohorten vertegenwoordigen een totaal van 7.146,4 patiëntjaren aan abrocitinib-blootstelling.

Stratificatie naar leeftijd

In het consistente dosis-cohort was de incidentie van AESI’s per 100 patiëntjaren numeriek hoger bij oudere versus jongere patiënten. Dat was het geval voor overlijden (18 tot ≤40 jaar: 0,08 [95%-BI: 0,01-0,27], 40 tot ≤65 jaar: 0,21 [0,04-0,61], 65 tot ≤75 jaar: 2,11 [0,57-5,40], en ≥75 jaar: 2,29 [0,06-12,77]) en ernstige ongewenste cardiovasculaire gebeurtenissen (‘major adverse CV events’ (MACE); 18 tot ≤40 jaar: 0,08 [0,01-0,27], 40 tot ≤65 jaar: 0,56 [0,24-1,10], 65 tot ≤75 jaar: 1,58 [0,33-4,63], en ≥75 jaar: 2,29 [0,06-12,77]). Vergelijkbare trends werden waargenomen voor andere AESIs, waaronder veneuze trombo-embolie (VTE), maligniteiten (exclusief niet-melanoom huidkanker) en ernstige infecties (bijv. herpes zoster).

Stratificatie naar leeftijd en CV-risicofactoren

Patiënten met een CV-risicofactor hadden een hogere incidentie van ernstige infecties. Dit was het geval bij zowel patiënten met een leeftijd <65 jaar (zonder CV-risicofacor: 1,82 [1,37-2,40]; met CV-risicofactor(en): 2,79 [2,13-5,59]) als bij patiënten ≥ 65 jaar (zonder CV-risicofacor: 1,86 [0,05-10,35]; met CV-risicofactor(en): 6,17 [3,08-11,04]). Een vergelijkbaar patroon werd gezien voor herpes zoster infecties.

De incidentie van ernstige ongewenste CV-gebeurtenissen en VTE was hoger bij oudere patiënten en bij degenen met CV-risicofactoren. De incidentie van AESIs was over het algemeen hoger bij patiënten met gemiddelde of hoge risicoscores voor atherosclerotische cardiovasculaire ziekte vergeleken met degenen met lage of grenslijn-scores. De meeste sterfgevallen kwamen voor bij patiënten ≥65 jaar met ≥1 CV-risicofactor en waren gerelateerd aan AESIs, waaronder ernstige ongewenste CV-gebeurtenissen, ernstige infectie, en maligniteit.

Conclusie

In de huidige analyse zijn de langetermijn-follow-upgegevens van meer dan 7.000 patiëntjaren aan abrocitinib-blootstelling bij patiënten met matige tot ernstige AD onderzocht. De resultaten laten een veiligheidsprofiel zien dat consistent is met eerder gerapporteerde resultaten en ‘real-world’-gegevens. Er werden geen nieuwe veiligheidssignalen gerapporteerd. AESI’s kwamen vaker voor bij oudere patiënten, patiënten met CV-risicofactoren en bij patiënten met gemiddelde of hoge risicoscores voor atherosclerotische cardiovasculaire ziekte.

Referentie

Gutermuth J, et al. Integrated safety analysis of abrocitinib in 3848 patients with moderate-to-severe atopic dermatitis: data from more than 7000 patient-years with up to 4.5 years of exposure. Gepresenteerd tijdens EAACI 2024; abstract 000562.