Meer inzicht in huisstofmijt-immuuntherapie: voorspellende factoren voor respons en bijwerkingen vastgesteld

juli 2022 EAACI 2022 Marjolein Haakman-Groot
Young woman blowing her nose in studio shot

In een subonderdeel van de MITAR-studie werd onderzoek gedaan naar klinische factoren en immunologische markers die geassocieerd zijn met respons op huisstofmijt-immuuntherapie bij allergische rinitis-patiënten. Hier werden verschillende factoren vastgesteld die voorspellend waren voor het ontwikkelen van een respons alsmede voor het ontwikkelen van een systemische reactie op de behandeling. Tijdens EAACI werden deze bevindingen gepresenteerd namens dr. Rapisa Nantanee (Pediatric Allergy and Clinical Immunology Research Unit, Chulalongkorn University, Bangkok, Thailand).

Voor mensen met een allergische rinitis (AR), waarbij de klachten niet onder controle zijn na gebruik van een nasaal corticosteroïd en antihistaminicum, is allergeen-specifieke immuuntherapie (AIT) een optie. Deze behandeling moet echter een lange periode worden gegeven (3-5 jaar) en er kunnen incidenteel ernstige bijwerkingen optreden. Om deze reden zou het gunstig zijn als er vooraf voorspeld kan worden welke patiënten het meeste baat zouden hebben van AIT. Een veelvoorkomende oorzaak van AR is huisstofmijt (HDM). In een nieuwe studie is daarom gekeken welke klinische factoren en immunologische markers geassocieerd zijn met respons en systemische reacties op HDM-AIT met een Dermatophagoides pteronyssinus-extract bij AR-patiënten.

MITAR-studiedesign

Deze vraag is onderdeel van de grotere dubbelblinde, gerandomiseerde placebogecontroleerde MITAR-studie waarin subcutane AIT wordt onderzocht bij patiënten met persistente AR. In de studie werd onderscheid gemaakt tussen responders en non-responders; een responder vertoonde na 12 maanden een afname in de gecombineerde nasale symptoom- en medicatiescore (CNMS) van minstens 30%. Tussen responders en niet-responders werden klinische factoren, specifiek IgE (sIgE) en specifiek IgG4 (SigG4) vergeleken. Daarnaast werden bijwerkingen bijgehouden.

Patiënten werden 3:1 gerandomiseerd toegewezen aan AIT of placebo. De AIT-arm ontving een Der p-extract en de placebo-arm ontving histamine (1 µg/ml). Er werden 99 patiënten toegewezen aan de HDM-AIT-arm, waarbij de mediane leeftijd 31 jaar was (interkwartielbereik: 23-36 jaar) en 61,6% van de patiënten al minstens 10 jaar AR-symptomen vertoonde. Verder had 64,7% een familiegeschiedenis van atopie en had 9,1% last van astma. Ten slotte vertoonde 34% van de patiënten monosensitisatie voor Der p.

Grotere kans op respons bij hoge CNMS-score

Na 12 maanden behandeling bleek 56% van de patiënten een AIT-responder. Uit multivariabele analyses bleek dat een baseline CNMS ≥1 geassocieerd was met het ontwikkelen van AIT-respons (oddsratio: 9,40; p=0,004). Vergelijkbaar was de afwezigheid van een familiegeschiedenis met atopie geassocieerd met AIT-respons (oddsratio: 0,07; p=0,001) en tevens was de afwezigheid van een voedselallergie gelinkt aan het ontwikkelen van een AIT-respons (oddsratio: 0,04; p=0,019).

Tijdens de HDM-AIT-behandeling ontwikkelde 36% van de patiënten een systemische reactie. Voorspellende factoren voor een dergelijke reactie waren een grote reactieplek (≥7 mm) bij de Der p-huidtest (oddsratio: 21,6; p=0,020) en een baseline Der p sIgE ≥30 kUA/l (oddsratio: 6,2 p=0,039). Bij patiënten met een hoge baseline CNMS (≥1) werden juist minder vaak systemische bijwerkingen gezien (oddsratio: 0,1; p=0,007).

Conclusie

In deze analyse werd gezien dat patiënten met een hoge gecombineerde nasale symptoom- en medicatiescore bij de start van de studie een hogere kans hadden om een respons op de HDM-AIT te ontwikkelen en daarnaast vertoonden zij een lagere kans op bijwerkingen. Mogelijk spelen hier ook genetische componenten mee. 

Referentie

Nantanee R, et al. Factors Predicting Response and Systemic Reactions of House Dust Mite Allergen Immunotherapy. Gepresenteerd tijdens EAACI 2022; abstract 253.