
Berotralstat is een orale kallikreïne-remmer die dagelijks wordt ingenomen, en is geïndiceerd voor de routinematige preventie van recidiverende aanvallen van hereditair angio-oedeem bij volwassenen en kinderen vanaf 12 jaar.1 Verschillende klinische studies hebben aangetoond dat berotralstat leidt tot een aanhoudende vermindering van het aantal aanvallen en tot verbetering van de door patiënten gerapporteerde kwaliteit van leven.1-3 Tijdens het EAACI-congres 2025 presenteerde dr. Isabelle Boccon-Gibod (Centre national de référence des angioedèmes, Grenoble, Frankrijk) de resultaten van de Berolife-studie, waarin de veiligheid en effectiviteit van berotralstat onder ‘real-world’-omstandigheden werden geëvalueerd.4
Hereditair angio-oedeem (‘hereditary angioedema’, HAE) is een zeldzame, genetische, potentieel levensbedreigende aandoening die zich kenmerkt door recidiverende zwellingen van de huid, slijmvliezen en interne organen. HAE kan worden veroorzaakt door een deficiëntie (type I) of disfunctie (type II) van C1-esteraseremmer (‘C1-esterase inhibitor’, C1-INH), oftewel HAE-C1INH. HAE kan ook gepaard gaan met normaal C1-INH en wordt dan aangeduid als HAE-nC1INH.5 Berotralstat is de eerste orale eerstelijnsbehandeling voor de langetermijnprofylaxe van HAE-aanvallen en wordt sinds kort ook in Nederland vergoed.1,6 Hoewel de werkzaamheid en veiligheid in verschillende klinische studies al waren aangetoond, zijn gegevens uit de dagelijkse praktijk nog beperkt. Tijdens EAACI 2025 werden de ‘real-world’-resultaten gepresenteerd van de Berolife-studie, waarin de verdraagbaarheid en effectiviteit van berotralstat bij patiënten met HAE in Frankrijk werden geëvalueerd.4
Berolife is een multicentrische, longitudinale, ‘open-label’, observationele studie waarbij patiëntgegevens zijn verzameld door onderzoekers van het Franse ‘National Reference Center for Angioedema (CREAK) Expert Network’. Patiënten kwamen in aanmerking voor inclusie indien zij 12 jaar of ouder waren, gediagnosticeerd met HAE-C1INH (type I of II), en gedurende de periode van september 2021 tot januari 2024 dagelijks 150 mg berotralstat ontvingen.
De primaire uitkomstmaat was de verdraagbaarheid, geëvalueerd op basis van het aantal, type en de ernst van bijwerkingen die tijdens de behandeling optraden (‘treatment-emergent adverse events’, TEAE’s). De secundaire uitkomstmaat was de effectiviteit van de behandeling, gemeten aan de hand van het aantal zelfgerapporteerde maandelijkse HAE-aanvallen ten opzichte van de start van de studie.
Gegevens over patiëntkenmerken, ziektegeschiedenis, TEAE’s en HAE-aanvallen werden verzameld via het EPD bij de start van de behandeling met berotralstat en tijdens vervolgbezoeken. De analyse van de verdraagbaarheid omvatte alle patiënten die ten minste één dosis berotralstat hadden ontvangen. Effectiviteitsanalyses werden uitgevoerd bij patiënten die gedurende minimaal zes maanden werden behandeld.
In totaal werden 82 patiënten geïncludeerd, van wie 80 ten minste één dosis berotralstat ontvingen. De gemiddelde leeftijd was 40 jaar. Het merendeel van de patiënten had HAE-C1INH type I (88,8%), gevolgd door type II (5,0%) en HAE-nC1INH (6,3%). Voorafgaand aan de behandeling met berotralstat had 67,5% van de patiënten reeds profylactische therapie ontvangen, voornamelijk met androgene derivaten (37,5%) of tranexaminezuur (27,5%).
De gemiddelde behandelduur met berotralstat bedroeg 11,5 maanden. TEAE’s kwamen voor bij 45,0% (36/80) van de patiënten. De meest voorkomende TEAE’s betroffen gastro-intestinale klachten, met name diarree (13,8%), abdominale pijn (12,5%) en pijn in de bovenbuik (7,5%). Er werden geen ernstige TEAE’s gerapporteerd. Het merendeel van de behandelingen werd gestaakt binnen de eerste zes maanden; alle patiënten die de behandeling staakten als gevolg van TEAE’s deden dit binnen deze periode (9,0%). De belangrijkste redenen voor het staken van de behandeling waren onvoldoende effectiviteit (18,8%) en keuze van de patiënt (13,8%).
Bij 61 patiënten die gedurende ≥6 maanden met berotralstat werden behandeld, werd de effectiviteit van de therapie geëvalueerd. Onder de 37 patiënten die 6 maanden onder behandeling waren, daalde de ‘mean attack rate’ bij aanvang van 1,25 naar 0,62 en de ‘median attack rate’ van 1,00 naar 0,44 (p=0,001). Deze afname bleef behouden bij vervolgmetingen op 12 maanden (n=28), 18 maanden (n=12) en 24 maanden (n=8). De ‘mean attack rate’ daalde daarbij van respectievelijk 1,08, 1,38 en 1,31 naar 0,61, 0,55 en 0,56, en de ‘median attack rate’ van respectievelijk 0,75, 1,08 en 0,92 naar 0,46, 0,46 en 0,40.
Berotralstat werd over het algemeen goed verdragen en het veiligheidsprofiel was vergelijkbaar met wat werd gerapporteerd in eerdere klinische studies. Bij patiënten met HAE resulteerde langdurige behandeling met berotralstat in een significante en aanhoudende reductie van het aantal maandelijkse HAE-aanvallen, wat de effectiviteit van berotralstat in de dagelijkse praktijk bevestigt.
Referenties