
Ernstige chronische rhinosinusitis met neuspoliepen (‘chronic rhinosinusitis with nasal polyps’, CRSwNP) is een ontstekingsaandoening van de bovenste luchtwegen waarvoor aanvullende behandelmogelijkheden nodig zijn bij aanhoudende klachten. Hoewel intranasale corticosteroïden, systemische glucocorticoïden en chirurgie tijdelijk symptoomverlichting kunnen bieden, blijft het risico op terugkeer van de ziekte bestaan.1 Tezepelumab is een humaan monoklonaal antilichaam dat de werking van ‘thymic stromal lymphopoietin’ blokkeert.2 Het middel is eerder onderzocht in de NAVIGATOR fase III-studie, waarbij een vooraf gespecificeerde verkennende analyse aantoonde dat tezepelumab de sino-nasale symptomen bij patiënten met ernstig en ongecontroleerd astma en een voorgeschiedenis van CRSwNP verbeterde.3 In de fase III-studie WAYPOINT zijn de werkzaamheid en veiligheid van tezepelumab bij patiënten met ernstige, ongecontroleerde CRSwNP met en zonder astma onderzocht.4 Tijdens EAACI 2025 presenteerde prof. Brian Lipworth (Universiteit van Dundee, VK) de post-hoc analyse van de WAYPOINT-studie.
‘Thymic stromal lymphopoietin’ (TSLP) is een epitheliaal cytokine dat een centrale rol speelt in de inductie van meerdere ontstekingscascades.2 Verhoogde TSLP-niveaus zijn aangetoond in sinusweefsel van neuspoliepen bij patiënten met CRSwNP, in vergelijking met sinusweefsel van gezonde deelnemers of van patiënten met chronische rhinosinusitis zonder neuspoliepen.5 Deze bevinding ondersteunt de hypothese dat TSLP betrokken is bij de onderliggende ontstekingsmechanismen van CRSwNP. Daarmee vormt TSLP een veelbelovend aangrijpingspunt voor een doelgerichte behandeling van patiënten met ernstige, ongecontroleerde CRSwNP.
In deze internationale, multicentrische, gerandomiseerde, dubbelblinde fase III-studie werden volwassenen geïncludeerd met door een arts vastgestelde, symptomatische CRSwNP. Alle deelnemers bleven hun standaardbehandeling voortzetten en werden 1:1 gerandomiseerd tussen een aanvullende behandeling met tezepelumab (210 mg subcutaan, elke 4 weken) of placebo gedurende 52 weken. De primaire uitkomstmaten waren de verandering ten opzichte van baseline in de totale neuspoliepscore (bereik: 0-4 per neusgat; hogere score duidt op ernstigere poliepgroei) en de gemiddelde neusverstoppingsscore (bereik: 0-3; hogere score duidt op ernstigere symptomen) op week 52. Belangrijke secundaire uitkomstmaten waren de verandering in reukverlies, de totale score op de ‘Sinonasal Outcome Test’ (SNOT-22; bereik: 0-110), de Lund-Mackay-scores verkregen via CT-beeldvorming (bereik: 0–24), de totale symptoomscore (bereik 0–24), en tijd-tot-gebeurtenis-analyses van het moment waarop voor het eerst werd besloten tot chirurgische verwijdering van neuspoliepen of het gebruik van systemische glucocorticoïden, of beide.
In totaal werden 408 patiënten gerandomiseerd tussen een behandeling met tezepelumab (n=203) of placebo (n=205). Een voorgeschiedenis van astma kwam voor bij 122 deelnemers in de tezepelumab-groep en 126 deelnemers in de placebogroep. Na een follow-up van 52 weken resulteerde een behandeling met tezepelumab in een statistisch significante verbetering ten opzichte van placebo in zowel de totale neuspoliepscore als de gemiddelde neusverstoppingsscore (beide: p<0,0001). Dit verschil was statistisch significant in zowel de patiëntengroep met astma als in de groep zonder astma. Hoewel er gemiddeld een verschil werd gemeten tussen de groepen met en zonder astma, was dit verschil niet statistisch significant. Ook werd een statistisch significante verbetering gezien in de reukscore, de totale score op de SNOT-22, de Lund-Mackay-scores en de totale symptoomscore (allemaal: p<0,0001).
Wat betreft tijd-tot-gebeurtenis-analyses werd een chirurgische indicatie voor neuspoliepen statistisch significant minder vaak gesteld in de tezepelumab-groep dan in de placebogroep (0,5 vs. 22,0%; HR [95%-BI]: 0,02 [0,00-0,09]; p<0,0001). Ook het gebruik van systemische glucocorticoïden was aanzienlijk lager met tezepelumab (5,2 vs. 18,3%; HR [95%-BI]: 0,11 [0,04-0,25]; p<0,0001). Overkoepelend resulteerde behandeling met tezepelumab in een 92% reductie in de noodzaak tot chirurgie of systemische glucocorticoïden ten opzichte van placebo (HR [95%-BI]: 0,08 [0,03–0,16]; p<0,0001). Verder was de incidentie van ongewenste voorvallen (‘adverse events’, AE’s) vergelijkbaar tussen beide groepen (tezepelumab: 78,3%; placebo: 77,1%).
Uit de fase III-studie WAYPOINT blijkt dat behandeling met tezepelumab, na 52 weken follow-up, leidt tot een statistisch significant behandelingsvoordeel ten opzichte van placebo bij patiënten met ernstige, ongecontroleerde CRSwNP, ongeacht de aanwezigheid van astma. De incidentie van AE’s was vergelijkbaar tussen de tezepelumab-groep en de placebogroep. Volgens de onderzoekers ondersteunen deze bevindingen de mogelijkheid van tezepelumab als een behandeloptie voor deze patiëntengroep.
Referenties