
In de interimanalyse van de fase IIIb-studie WAYFINDER werd aangetoond dat behandeling met tezepelumab bij patiënten met ernstig astma die afhankelijk zijn van inhalatiecorticosteroïden leidde tot een klinisch relevante verlaging van de onderhoudsdosis inhalatiecorticosteroïden of volledige stopzetting van het gebruik, met behoud van astmacontrole.1 Tijdens EAACI 2025 presenteerde prof. David Jackson (King’s College London, VK) de resultaten van een post-hocanalyse van de WAYFINDER-studie.2 In deze fase IIIb-studie werd de werkzaamheid van tezepelumab bij patiënten met ernstig astma en chronische rhinosinusitis onderzocht.
Tezepelumab is een humaan monoklonaal antilichaam dat de werking van ‘thymic stromal lymphopoietin’ (TSLP) remt.3 TSLP is een epitheliaal cytokine dat een centrale rol speelt in de pathogenese van type 2-ontstekingsziekten, waaronder ernstig astma en chronische rhinosinusitis (CRS). Onlangs werd in de WAYPOINT-studie aangetoond dat behandeling met tezepelumab resulteerde in een statistisch significante reductie van de neuspoliepgrootte en verbetering van symptomen bij patiënten met neuspoliepen (‘CRS with nasal polyps’, CRSwNP).4 Aangezien patiënten met astma en CRSwNP vaker afhankelijk zijn van inhalatiecorticosteroïden, werd in de WAYFINDER-studie onderzocht of behandeling met tezepelumab ook bij deze subgroep leidt tot een klinisch relevante verlaging van de onderhoudsdosis of vermindering van het gebruik van inhalatiecorticosteroïden.5
WAYFINDER was een internationale, ‘open-label’, fase IIIb-studie bij volwassen patiënten met ernstig astma, onafhankelijk van het aantal eosinofielen in het bloed. Inclusiecriteria waren: (a) gebruik van een hoge dosis inhalatiecorticosteroïden in combinatie met een langwerkende bèta-agonist (‘long-acting beta agonist’, LABA) sinds minimaal 6 maanden; (b) gebruik van een dagelijkse onderhoudsdosis inhalatiecorticosteroïden (prednison 5–40 mg/dag of equivalent) sinds tenminste 3 maanden; en (c) het doormaken van ten minste één astma-exacerbatie in de 12 maanden voorafgaand aan de screening. Gedurende 52 weken ontvingen de deelnemers elke 4 weken een subcutane injectie met tezepelumab (210 mg). Na een inductiefase van 4 weken op een stabiele dosis inhalatiecorticosteroïden volgde een 48 weken durende fase van inhalatiecorticosteroïden afbouw en onderhoud.
De primaire uitkomstmaten waren het percentage patiënten dat de onderhoudsdosis inhalatiecorticosteroïden kon reduceren tot ≤5 mg/dag zonder verlies van astmacontrole (gemeten op week 28 en 52), en het percentage dat volledig kon stoppen met het gebruik van inhalatiecorticosteroïden zonder verlies van astmacontrole. Een verlaging tot <5 mg/dag was alleen toegestaan indien de bijnierfunctie intact was. Secundaire uitkomstmaten van deze analyse waren de verandering in de ‘annualized asthma exacerbation rate’ (AAER), de veranderingen in de ‘Sino-Nasal Outcome Test’ (SNOT-22), het percentage SNOT-22-responders (≥8,9 punten verbetering) en de SNOT-22-subscore voor verlies van reuk en smaak. In deze post-hocanalyse werden deze bovengenoemde uitkomstmaten geëvalueerd in twee patiëntengroepen: bij patiënten met CRS (met of zonder neuspoliepen) en bij patiënten met CRSwNP.
In totaal werden 298 patiënten geïncludeerd in de WAYFINDER-studie. Hiervan hadden 74 deelnemers (24,8%) CRS (met of zonder neuspoliepen) en 36 deelnemers (12,1%) CRSwNP. De gemiddelde leeftijd bij aanvang van de studie was 54,4 jaar, 69,1% was vrouw, en de mediane dagelijkse dosis inhalatiecorticosteroïden was 10,0 mg. Deze patiëntkenmerken waren vergelijkbaar tussen de geanalyseerde subgroepen. Het gemiddelde aantal eosinofielen in het bloed was 344,0 cellen/μl in de totale populatie, 365,5 cellen/μl in de CRS-populatie en 431,9 cellen/μl in de CRSwNP-populatie. De gemiddelde fractie stikstofmonoxide in uitgeademde lucht (‘fractional exhaled nitric oxide’, FeNO) was respectievelijk 39,4 ‘parts per billion’ (ppb), 44,3 ppb en 51,5 ppb in de totale populatie, de CRS-populatie en de CRSwNP-populatie.
Na 28 weken had 88,9% van de patiënten in de totale studiepopulatie een dosis inhalatiecorticosteroïden van ≤5 mg/dag bereikt. Dit gold voor 85,1% van de patiënten met CRS en voor 91,7% van de patiënten met CRSwNP. Na 52 weken waren deze percentages respectievelijk 89,9%, 87,8% en 91,7%. Na 28 weken kon 32,2% van de totale populatie, 27,0% van de patiënten met CRS en 27,8% van de patiënten met CRSwNP volledig stoppen met het gebruik van inhalatiecorticosteroïden. Na 52 weken was het percentage patiënten zonder het gebruik van inhalatiecorticosteroïden toegenomen tot respectievelijk 50,3%, 45,9% en 50,0%.
Na 52 weken werd een daling in de AAER waargenomen in alle patiëntengroepen ten opzichte van de 12 maanden voorafgaand aan de studie. In de totale studiepopulatie werd een afname van 71% in het aantal astma-exacerbaties gerapporteerd. In de CRS-populatie was de reductie 65% en in de CRSwNP-populatie werd een afname van 75% gerapporteerd.
Na 52 weken werd een gemiddelde verbetering in de SNOT-22-totaalscore waargenomen van 15,7 punten bij patiënten met CRS en 18,9 punten bij patiënten met CRSwNP Daarnaast werd 50,0% van de CRS-populatie en 55,6% CRSwNP-populatie geclassificeerd als SNOT-22 responder. Tot slot werd bij 45,6% van de patiënten met CRS en 46,9% van de patiënten met CRSwNP een verbetering van reuk- en smaak in de SNOT-22-vragenlijst gerapporteerd.
Uit de post-hocanalyse van de WAYFINDER-studie is gebleken dat behandeling met tezepelumab patiënten met ernstig astma en CRS/CRSwNP in staat stelde hun onderhoudsdosis inhalatiecorticosteroïden te verlagen of volledig te staken, zonder verlies van astmacontrole. Ondanks de dosisvermindering van inhalatiecorticosteroïden tijdens de studie, werd een verbetering van symptomen van rhinosinusitis en een vermindering van astma-exacerbaties waargenomen. Deze bevindingen ondersteunen het bestaande bewijs voor de werkzaamheid van tezepelumab en wijzen op een mogelijk corticosteroïdsparend effect en een verbeterde controle van symptomen in zowel bovenste als onderste luchtwegen bij patiënten met astma en CRS/CRSwNP.
Referenties