Articles

Een nieuw kader voor de beoordeling van IgE-sensibilisatietesten

NTvAAKI - jaargang 17, nummer 1, maart 2017

dr. M.A. Blankestijn , dr. E.F. Knol

SAMENVATTING

IgE-sensibilisatietesten, zoals de ‘skin prick test’ en serum-specifiek IgE tegen allergeenextracten, worden sinds vele jaren gebruikt in de diagnostiek van IgE-gemedieerde klinische allergie. Het belangrijkste nadeel van deze testen is dat ze alleen sensibilisatie aantonen, dat maar gedeeltelijk gerelateerd is aan klinische uiting van allergie. Om de definitieve diagnose te stellen, is het voor veel patiënten noodzakelijk een provocatietest te ondergaan, wat hoge kosten en mogelijk ernstige reacties met zich meebrengt. De waarschijnlijkheid van een klinische uiting van allergie kan deels afgeleid worden van de uitkomst van de serumspecifieke IgE-test. Deze waarschijnlijkheid wordt echter beïnvloed door patiëntgebonden factoren, zoals leeftijd, etniciteit, aard van de mogelijke allergische reactie, co-morbiditeit zoals eczeem, geografische locatie, blootstelling aan pollen en dieet. Voor een meer specifieke en gevoelige testuitslag moet mogelijk ook rekening gehouden worden met cofactoren, zoals inspanning. Door deze patiëntgebonden factoren in te calculeren, kan de waarschijnlijkheid van een allergie preciezer worden geschat (pretestwaarschijnlijkheid). Deze patiëntgebonden factoren zorgen ervoor dat bij een patiënt een bepaalde allergie meer of minder waarschijnlijk is bij een bepaalde testuitslag (posttestwaarschijnlijkheid). Wij presenteren twee methoden om de pretestwaarschijnlijkheid te includeren bij de interpretatie van uitslagen. Hoewel deze methoden duidelijke voordelen bieden, vooral klinisch, is meer onderzoek nodig om de pretestwaarschijnlijkheid af te leiden voor de verschillende factoren, regio’s en allergenen en om te bepalen in welke mate de betekenis van de testresultaten verschilt in verschillende populaties. Clinici dienen ervoor te zorgen dat patiënten de testuitslagen begrijpen, om zo het vertrouwen in zelfmanagement te stimuleren.

(NED TIJDSCHR ALLERGIE & ASTMA 2017;17:5-11)

Lees verder

De diagnostische waarde van de basofielenactivatietest bij voedselallergie: een systematische review

NTvAAKI - jaargang 16, nummer 1, februari 2016

L. Derkzen , F.C. van Erp , Y. Meijer , dr. E.F. Knol

Samenvatting

Bij het vermoeden van een voedselallergie geven de anamnese en het sensibilisatieonderzoek (huidpriktest of specifiek IgE in het bloed) aanwijzingen voor de diagnose voedselallergie. Een dubbelblinde, placebogecontroleerde voedselprovocatie (DBPCVP) is de gouden standaard om deze diagnose te stellen dan wel te verwerpen. De DBPCVP is echter een belastende, tijdrovende en dure test. Een veelbelovende, relatief nieuwe diagnostische test is de basofielenactivatietest (BAT). Op basis van de beschikbare literatuur wordt in dit artikel de diagnostische waarde van de BAT uiteengezet. PubMed werd systematisch doorzocht met synoniemen van de zoektermen ‘basofielenactivatietest’ en ‘voedselallergie’. Twaalf studies werden geschikt bevonden en beoordeeld op relevantie en validiteit. Met behulp van de geselecteerde artikelen werden de sensitiviteit, specificiteit, positief en negatief voorspellende waarden (PVW en NVW) van de BAT voor het aantonen van voedselallergie bepaald.

De kwaliteit van de gevonden studies was matig door het gebruik van kleine en geselecteerde patiëntenpopulaties en de afwezigheid van de gouden standaard (DBPCVP). De gevonden PVW’s en NVW’s varieerden sterk per allergeen. De BAT presteerde het beste in het uitsluiten van een allergie voor kippenei (NVW 94–100%) of pinda (NVW 88–100%).

De kwaliteit en kwantiteit van de studies naar de diagnostische waarde van de BAT in het vaststellen van voedselallergie zijn op dit moment nog onvoldoende om te beoordelen of de test geïmplementeerd kan worden in de huidige medische praktijk. Voor de diagnostiek van pinda-allergie lijkt de BAT veelbelovend, maar verdere validatie in diverse patiëntenpopulaties en met verschillende (componenten van) voedselallergenen is noodzakelijk. De DBPCVP blijft voorlopig de gouden standaard om de diagnose voedselallergie uit te sluiten dan wel te bevestigen.

(Ned Tijdschr Allergie & Astma 2016;16:15-23)

Lees verder

Preventie van pinda-allergie bij kinderen door pindaconsumptie

NTvAAKI - jaargang 15, nummer 3, mei 2015

dr. E.F. Knol

(Ned Tijdschr Allergie & Astma 2015;15:94-95)

Lees verder

Behandeling met anti-IgE van chronische idiopathische urticaria

NTvAAKI - jaargang 14, nummer 2, mei 2014

dr. E.F. Knol

(Ned Tijdschr Allergie & Astma 2014;14:83-4)

Lees verder

Basofiele granulocyten als effectorcellen

NTvAAKI - jaargang 13, nummer 1, februari 2013

dr. A.A. van Beek , dr. E.F. Knol , prof. dr. R.J.J. van Neerven , prof. dr. ir. H.F.J. Savelkoul

Samenvatting

Basofiele granulocyten komen slechts in kleine aantallen voor in de circulatie en zijn ondanks hun bekende rol in IgE-gestimuleerde mediatorproductie gedurende lange tijd uit de aandacht van allergologisch onderzoek geweest. Recente bevindingen hebben geleid tot een nieuw concept van de functie van basofiele granulocyten als initiator van Th2-responsen vanwege hun potentiële rol bij antigeenpresentatie en de essentiële productie van cytokines zoals IL-4 en IL-13. Daarmee is hernieuwde aandacht ontstaan voor de functie van de basofiele granulocyt bij worminfecties, allergie en auto-immuniteit. Er zijn echter verschillen in basofiele granulocyten van de mens en de muis en daarom is verder onderzoek naar de rol van basofiele granulocyten bij humane Th2-responsen noodzakelijk.

(Ned Tijdschr Allergie & Astma 2013;13:27-34)

Lees verder

Een nieuw type innate lymfoïde cel met een potentiële rol in allergische ontsteking

NTvAAKI - jaargang 12, nummer 2, mei 2012

dr. E.F. Knol

(Ned Tijdschr Allergie & Astma 2012;12:74-75)

Lees verder