ALLERGIE

De allergieopwekkende capaciteit van huisstofmijt wordt bepaald door het effect op de barrièrefunctie en pro-inflammatoire cytokineproductie in luchtwegepitheel

NTvAAKI - jaargang 13, nummer 1, februari 2013

S. Post , prof. dr. A.J.M. van Oosterhout , prof. dr. I.H. Heijink

Samenvatting

Astmapatiënten die allergisch zijn voor huisstofmijt, het meest voorkomende luchtwegallergeen, reageren met een door T-helper 2-(Th2)cellen gedreven ontstekingsreactie in de luchtwegen, terwijl deze immunologische reactie uitblijft bij gezonde personen. Tot op heden is onbekend wat ervoor zorgt dat astmapatiënten een allergische luchtwegontsteking ontwikkelen in reactie op ingeademd huisstofmijt, hoewel steeds meer onderzoek aantoont dat het luchtwegepitheel hierbij mogelijk een belangrijke rol speelt. Het luchtwegepitheel komt als eerste in contact met het ingeademde allergeen en vormt een belangrijke barrière. Het epitheel kan onder meer beschadigd raken na contact met een allergeen, waardoor de barrière wordt verstoord wat mogelijk leidt tot het aanmaken van pro-inflammatoire cytokinen die allergische luchtwegontsteking bevorderen. Huisstofmijt heeft een complexe samenstelling, en van meerdere componenten in huisstofmijt is bekend dat het verlies van epitheelbarrièrefunctie en/of aanmaak van pro-inflammatoire cytokinen door het epitheel kan veroorzaken. Om beter inzicht te krijgen in de effecten van huisstofmijt op luchtwegepitheel en de gevolgen voor sensibilisatie en ontwikkeling van allergisch astma, hebben we de effecten van verschillende huisstofmijtextracten vergeleken op luchtwegepitheel in vitro en in een muismodel voor astma in vivo. We vonden dat serine- en cysteïneproteasen niet essentieel zijn, maar dat het vermogen van huisstofmijt om de epitheelbarrière aan te tasten bepalend is voor allergische sensibilisatie.

(Ned Tijdschr Allergie & Astma 2013;12:10-17)

Lees verder

Geneesmiddelenallergie

NTvAAKI - jaargang 13, nummer 1, februari 2013

W.M.C. Mulder

Samenvatting

De exacte incidentie van geneesmiddelenallergie is onbekend. Het vermoeden van geneesmiddelenallergie bemoeilijkt medicamenteuze behandeling van de desbetreffende patiënt. Voor de diagnose van een geneesmiddelenallergie is het zeer belangrijk te achterhalen wat de exacte klachten zijn geweest die een patiënt gehad heeft en wat er toen precies aan geneesmiddelen is gebruikt. Diagnostiek moet liefst binnen een jaar verricht worden omdat daarna de sensitiviteit sterk afneemt. In-vitrodiagnostiek is slechts voor de penicillineantibiotica routinematig beschikbaar. De plaats van huidtesten, percutaan, intracutaan en epicutaan, voor de diagnose geneesmiddelenallergie wordt steeds duidelijker omdat meer informatie beschikbaar komt over de te gebruiken testconcentraties. Omdat meestal niet bekend is of het geneesmiddel zelf of een metaboliet de allergene component is, wordt de (orale) provocatietest als de gouden standaard beschouwd.

Lees verder

Hooggebergtebehandeling bij astma: toen en nu

NTvAAKI - jaargang 12, nummer 4, november 2012

dr. L.H. Rijssenbeek-Nouwens , prof. dr. E.H. Bel

Samenvatting

Hooggebergtebehandeling kent een lange geschiedenis en wordt al meer dan een eeuw toegepast bij de behandeling van longziekten. Vanaf 1865 kwamen de eerste tbc-patiënten naar Davos. De klimatologische omstandigheden van het hooggebergte, de rust en de afstand tot tbc-besmettingsbronnen bleken heilzaam. Sommige patiënten hadden naast tbc ook astma en ervoeren verlichting van symptomen, dit in een tijd dat er nog geen medicatie voor astma beschikbaar was. Na de Tweede Wereldoorlog maakten de tuberculostatica kuren in het hooggebergte voor tbc-patiënten overbodig. Aanvankelijk leek het er op dat ook voor patiënten met astma, prednisolon, kuren in het hooggebergte overbodig zou maken. Helaas bleek dit niet het geval. Wat betekent het bergklimaat in de diagnostiek en behandeling van astma? In 1927 ontwikkelde Storm van Leeuwen de hypothese over de invloed van ‘klimaat-allergenen’ op patiënten met astma. Later bleek dat de huisstofmijt daarbij een belangrijke rol speelt. In het droge bergklimaat van Davos kan de huisstofmijt niet overleven. In 1967 lieten Kerrebijn en Zuidema zien dat tijdens hooggebergtebehandeling de orale steroïden in drie maanden konden worden afgebouwd bij prednisolonafhankelijke kinderen met astma. De hyperreactiviteit van de luchtwegen liet gedurende twaalf maanden een gestage verbetering zien. Vanaf de jaren tachtig waren de inhalatiesteroïden op grote schaal beschikbaar en nu leek het astmaprobleem definitief opgelost. Maar niet voor alle patiënten! In 2001 toonde Grootendorst aan dat allergische kinderen, die ondanks hoge doseringen inhalatiesteroïden symptomatisch waren, gunstig reageren op een verblijf in het hooggebergte. Ook bij volwassen patiënten, met ernstig al dan niet allergisch astma, werden verbeteringen vastgesteld in ontstekings-, klinische en functionele parameters. Het ontbreken van huisstofmijt blijkt niet de enige hooggebergtefactor die bijdraagt tot verlichting van astma. Het droge bergklimaat biedt tevens lagere niveaus schimmelsporen, pollen en luchtverontreiniging. Bovendien is er sprake van een hoge expositie aan UV-licht met afweermodulerende en ontstekingremmende effecten. Het beïnvloeden van omgevingsfactoren als therapeutische optie is door de complexiteit en matige effectiviteit enigszins uit het oog verloren, maar kan juist bij de groep patiënten die ondanks optimale behandeling symptomatisch blijven, een belangrijke rol spelen. In dit artikel wordt de hooggebergtebehandeling in een historisch perspectief belicht en wordt nader ingegaan op de ontwikkelingen van de therapeutische mogelijkheden.

(Ned Tijdschr Allergie & Astma 2012;12:163-171)

Lees verder

Eerste resultaten van sublinguale immunotherapie (allergieimmunotherapietablet, AIT) met graspollen bij kinderen in Nederland, de MAGIC-studie

NTvAAKI - jaargang 12, nummer 4, november 2012

dr. H. de Groot , dr. P.M.M. van Haard

Samenvatting

Sublinguale immunotherapie is in grote gerandomiseerde gecontroleerde trials effectief en veilig gebleken voor kinderen en volwassenen met graspollenallergie. In deze zogeheten MAGIC-studie worden de Nederlandse ervaringen beschreven bij 245 kinderen die werden gevolgd tijdens hun eerste behandelseizoen met de allergie-immunotherapietablet (AIT), Grazax®. Kinderen werden verdeeld in een jonge leeftijdsgroep (4–11 jaar) en een pubergroep (leeftijd 12–18 jaar). Drieëntwintig procent had een monoallergie voor graspollen; de meerderheid was ook allergisch voor boompollen, huisstofmijten en/of huisdieren. Van de jonge groep was 91% tevreden tot zeer tevreden over het klinisch effect en 85% besloot door te gaan met de immunotherapie voor de behandeling van de hooikoorts. Voor de pubers waren deze aantallen respectievelijk 85% en 78%. Van de totale groep vertelde 39% de smelttablet meer dan één keer te hebben vergeten. Aan het eind van het eerste seizoen was 12% gestopt met de kuur, om redenen van motivatiegebrek en in mindere mate het optreden van bijwerkingen. Bij 18% werden er bijwerkingen gerapporteerd; deze waren echter altijd mild, voorbijgaand en meestal lokaal van aard. Er werd geen enkele keer een anafylaxie gemeld.

(Ned Tijdschr Allergie & Astma 2012;12:155-162

Lees verder

De oorsprong van allergische ziekten en de vroege ontwikkeling van het immuunsysteem

NTvAAKI - jaargang 12, nummer 4, november 2012

dr. S.B.E.A. Hoeks , dr. I.M. de Kleer

Samenvatting

Allergische symptomen treden vaak al op de kinderleeftijd op. Het zich ontwikkelende immuunsysteem is zeer gevoelig voor de invloed van omgevingsfactoren. Het risico op het ontstaan van allergische aandoeningen wordt daarom al vroeg in het leven bepaald. Hoewel er nu grotendeels consensus is dat sensibilisatie niet voor de geboorte optreedt, zijn er wel voldoende aanwijzingen dat het immuunsysteem van kinderen die later een allergie zullen ontwikkelen al prenataal anders geprogrammeerd is. Blootstelling in utero aan endogene en exogene maternale omgevingsfactoren kan stabiele epigenetische veranderingen in genexpressie induceren en deze doorgeven aan nakomelingen in volgende generaties. Veel van deze factoren werden eerder al geassocieerd met effecten op het perinatale immuunmaturatieproces of in epidemiologische studies met allergie. Het betreft vooral genen die coderen voor enzymen betrokken bij oxidatieve stress en voor eiwitten betrokken bij metabole en immunologische processen. De concepten van epigenetische regulatie hebben geleid tot een beter inzicht in de wijze waarop omgevingsfactoren genexpressie en daarmee de predispositie, maar ook het fenotype van allergische ziekten beïnvloeden. Verder onderzoek naar de invloed van omgevingsfactoren op de regulatie van genen is van groot belang om allergische aandoeningen beter te begrijpen.

(Ned Tijdschr Allergie & Astma 2012;12:145-154)

Lees verder

De ontwikkeling van hypoallergene appelrassen

NTvAAKI - jaargang 12, nummer 3, september 2012

dr. I.M. van der Meer , dr. W.E. van de Weg , ir. M.P. van der Maas , dr. M.F. Schenk , dr. M.J.M. Smulders , dr. L.J.W.J. Gilissen

Samenvatting

Wageningen University & Research centre heeft samen met het Universitair Medisch Centrum Utrecht en Universitair Medisch Centrum Groningen een hypoallergene appel geïdentificeerd, de Santana, die sinds 2006 als zodanig verkrijgbaar is in de supermarkt. In 2011 is hier het ras Elise met een ander smaakprofiel en andere bewaareigenschappen als nieuwe hypoallergene appel bijgekomen. Hiermee is het aanbod verbreed. Daarnaast zijn appels genetisch gemodificeerd (GM) om te onderzoeken of de techniek van ‘gene silencing’ geschikt is om het meest voorkomende allergeen in appel, Mal d 1, uit te schakelen. Deze GM-appels zijn niet bestemd voor consumptie. Ten slotte is met een combinatie van DNA-onderzoek en veredelingsonderzoek een mogelijk laagallergene eiwitvariant van Mal d 1 geïdentificeerd die slechts één aminozuur verschilt van een hoogallergene variant. De kennis uit dit onderzoek wordt benut om de ontwikkeling van hypoallergene appelrassen en andere hypoallergene plantaardige producten te versnellen en daarmee de kwaliteit van leven van de allergische consument te verbeteren.

(Ned Tijdschr Allergie & Astma 2012;12:106-113)

Lees verder

Vitamine D en allergie

NTvAAKI - jaargang 12, nummer 2, mei 2012

Ir G. den Hartog , prof. dr. ir. H.F.J. Savelkoul

Samenvatting

Meerdere studies tonen aan dat vitamine D preventief kan werken bij allergie. Dit bewijs is, ofschoon niet altijd eenduidig, op zowel epidemiologisch als mechanistisch niveau overtuigend geleverd. Een van de bekendste en wellicht meest potente effecten van vitamine D op het immuunsysteem is de inductie en activatie van regulatoire T-cellen. Regulatoire T-cellen zijn nodig voor de suppressie van het immuunsysteem en de inductie van tolerantie tegen antigenen die aanwezig zijn in voeding en ingeademde lucht. Bij allergie is er sprake van een verminderde regulatoire T-celrespons. Recent is gepubliceerd dat vitamine D ook rechtstreeks de IgE-productie door B-cellen kan remmen en ook op deze manier de ontwikkeling van allergische klachten. Op grond hiervan kunnen we concluderen dat vitamine D waarschijnlijk grote potentie heeft voor allergiepreventie.

(Ned Tijdschr Allergie & Astma 2012;12:48-56)

Lees verder