ALLERGIE

‘Real-world’-therapietrouw bij subcutane immuuntherapie versus sublinguale immuuntherapie in Nederland

NTvAAKI - jaargang 18, nummer 1, september 2023

dr. Ranny van Weissenbruch

De effectiviteit van allergeenspecifieke immuuntherapie (AIT) is sterk afhankelijk van de therapietrouw van de patiënt. Uit eerder onderzoek is gebleken dat een behandelduur van minstens drie jaar nodig is om een ziektemodulerend effect van AIT te bewerkstelligen en op de lange termijn te behouden.1 De therapietrouw bij behandeling met AIT blijkt echter vaak laag. Een eerdere studie volgde ruim zesduizend allergische rinitispatiënten die minstens drie jaar sublinguale allergeenspecifieke immuuntherapie (SLIT) of subcutane allergeenspecifieke immuuntherapie (SCIT) ontvingen. Hier werd gezien dat slechts 7% van de SLIT- en 23% van de perenniale SCIT-behandelde patiënten de 3-jaarstherapietrouw vertoonde.2 Het volgen van AIT kan worden beïnvloed door vele factoren, waaronder toedieningsroutes. Richtlijnen adviseren om deze informatie in overweging te nemen bij het selecteren van AIT, en onvoldoende therapietrouw kan een contra-indicatie zijn voor het starten van een behandeling. Bovendien is het beschikbare bewijsmateriaal heterogeen, mede door het gebrek aan standaardisatie van nalevingsmaatregelen, wat kan leiden tot een vertekening van de aanbevolen dosering in de officiële productinformatie. In een recente ‘real-world’-studie van dr. Ranny van Weissenbruch (Wilhelmina Ziekenhuis, Assen) en collega’s werd onderzocht hoe de therapietrouw bij AIT wordt beïnvloed door de toedieningsroute, door het verschil te onderzoeken in therapietrouw tussen SLIT- en preseizoenale SCIT-gebruikers in Nederland.3

Lees verder

Ana o 3 biedt betere diagnostische waarde dan CNE bij cashewnotenallergie

NTvAAKI - jaargang 18, nummer 1, september 2023

Emily Kallen

De prevalentie van cashewnotenallergie stijgt en allergische reacties tegen cashewnoten kunnen zeer ernstig zijn, waarbij zelfs anafylaxie kan ontstaan.1 Bij kinderen lijkt IgE gericht tegen het Ana o 3-antigeen een cashewnotenallergie beter te kunnen voorspellen dan IgE gericht tegen cashewnootextract (CNE).2 Tot op heden was echter onduidelijk of hetzelfde geldt voor volwassenen. Tijdens EAACI 2023 presenteerde Emily Kallen (UMC Utrecht) de resultaten van een studie naar die diagnostische waarde van IgE gericht tegen Ana o 3 bij volwassenen met cashewnotenallergie.3

Lees verder

Ontdekking van een nieuw perzikallergeen

NTvAAKI - jaargang 18, nummer 1, september 2023

dr. Maria Angeles Lopez-Matas

Perzikallergie is een van de meest prevalente voedselallergieën in Europa, met name in het Middellandse Zeegebied.1,2 Op dit moment zijn er zeven perzikallergenen bekend, maar niet alle gevallen van perzikallergie kunnen verklaard worden door sensitisatie tegen een van deze allergenen.3,4 De symptomen van perzikallergie variëren tussen gering en ernstig, waarbij zelfs anafylaxie geïnduceerd kan worden.3 Tijdens EAACI 2023 werden de resultaten van een studie naar de ontdekking van nieuwe perzikallergenen gepresenteerd door dr. Maria Angeles Lopez-Matas (R&D Allergy & Immunology Unit, LETI Pharma SLU, Madrid, Spanje).5

Lees verder

Voedselallergieën behandelen door de gastro-intestinale barrière te moduleren

NTvAAKI - jaargang 18, nummer 1, september 2023

dr. Eva Untersmayr

Met een oppervlakte van ongeveer 400 m2 is de gastro-intestinale (GI)-barrière de grootste barrière die het lichaam heeft met de buitenomgeving. Allergenen die voedselallergieën veroorzaken betreden het lichaam via de GI-barrière, wat erop duidt dat de GI-barrière mogelijk als aangrijpingspunt kan dienen voor de behandeling van deze allergieën. Tijdens het EAACI 2023-congres werd een symposiumpresentatie gegeven over het herstellen van de GI-barrière en de mogelijke invloed hiervan op voedselallergieën door dr. Eva Untersmayr (Medical University of Vienna, Wenen, Oostenrijk).1

Lees verder

Mededeling: bomenkompas van LUMC draagt bij aan fijnere leefomgeving voor hooikoortspatiënten

NTvAAKI - jaargang 23, nummer 3, september 2023

dr. L.A. de Weger , dr. H. de Groot

SAMENVATTING

Bij het inrichten van woon- en werkgebieden is het belangrijk om niet te veel bomen te planten die sterk allergene pollen kunnen verspreiden. Dit zegt bioloog en onderzoeker dr. Letty de Weger van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC). Om een fijnere leefomgeving te creëren voor mensen met hooikoorts heeft ze een Bomenkompas gemaakt: een overzicht waarin de pollen van de meest voorkomende bomen in Nederland zijn ingedeeld op basis van allergeniciteit.

(NED TIJDSCHR ALLERGIE, ASTMA, KLIN IMMUNOL 2023;23(3):76–7)

Lees verder

Reukstoornissen en COVID-19

NTvAAKI - jaargang 23, nummer 2, mei 2023

D.P. Kooper

SAMENVATTING

Het verlies van reuk is een hinderlijk, vaak niet herkend probleem. Sinds de uitbraak van COVID-19 is er meer aandacht voor reukstoornissen. In dit artikel worden de etiologie, vormen en behandelingen van reukstoornissen beschreven, in het algemeen en gerelateerd aan COVID-19 in het bijzonder.

(NED TIJDSCHR ALLERGIE, ASTMA, KLIN IMMUNOL 2023;23(2):47–51)

Lees verder

‘Human milk’-oligosacchariden: de ondergeschoven kindjes van moedermelk

NTvAAKI - jaargang 23, nummer 1, maart 2023

ir. S.P.J. Simons , prof. dr. J. Garssen , prof. dr. J.B. van Goudoever , dr. B.J. Vlieg-Boerstra

SAMENVATTING

‘Human milk’-oligosacchariden (HMO’s) hebben mogelijk een preventieve werking op het ontstaan van immunologische aandoeningen, waaronder allergieën. Zij doen dit onder andere door een prebiotisch effect, het vervullen van een anti-adhesieve functie voor bepaalde pathogenen, het moduleren van het microbioom en het verbeteren van de epitheelbarrière. Daarnaast is bekend dat sommige HMO’s ook op een directe manier via specifieke receptoren immuuncellen kunnen beïnvloeden. Onderzoek is echter nog niet conclusief en volop in gang. HMO’s in moedermelk zorgen mogelijk voor een vermindering van een aantal atopische ziekten bij kinderen. Het is echter niet duidelijk of dit wordt veroorzaakt door een hogere concentratie van HMO’s, specifieke HMO’s of groepen van HMO’s (zoals unieke mengsels van HMO’s in colostrum, neutrale gefucosyleerde, neutrale niet-gefucosyleerde of zure HMO’s, maar mogelijk nog vele andere). Tevens is nog veel onduidelijk over de factoren die de hoeveelheid en samenstelling van HMO’s in moedermelk kunnen beïnvloeden. Zo is er een genetische component, waarin de ‘secretor’ (SE)- en ‘lewis’ (LE)-status van de moeder van invloed is op de HMO-samenstelling, maar er zijn ook verschillen in de HMO-samenstelling van de moedermelk van moeders met dezelfde SE/LE-status. Andere factoren spelen dus ook een rol in de hoeveelheid en compositie van HMO’s in moedermelk. Hierbij kan gedacht worden aan de lactatiefase, het al dan niet exclusief geven van borstvoeding, het geslacht van het kind, de zwangerschapsduur, de modus partus, de pariteit, het maternale BMI, de maternale leeftijd, externe factoren en mogelijk ook het maternale dieet. Het maternale dieet is een interessante, nog weinig onderzochte factor. Er zijn enkele aanwijzingen dat via het dieet van de lacterende moeder de HMO-samenstelling in moedermelk kan worden beïnvloed. Er is nog weinig bekend over de invloed van het maternale dieet op de samenstelling van HMO’s in de moedermelk, maar in enkele onderzoeken is dit wel al bestudeerd. Het eten van veel fruit, volkoren producten en producten die fructose en galactose (zuivel) bevatten, zouden hiervoor kunnen zorgen. Ook het minder consumeren van lege calorieën, enkelvoudig onverzadigde vetzuren en zetmeel, zouden een bijdrage kunnen leveren. Meer onderzoek is echter nodig naar de relatie tussen het maternale dieet, de samenstelling van de borstvoeding en welke invloed dit heeft op het microbioom, de darmgezondheid en het immuunsysteem, en de mogelijke relevantie hiervan voor het ontstaan en/of de ernst van allergische ziekten bij het kind. Een lopend onziekderzoek aangaande dit onderwerp is de Synbio-Breast-studie in OLVG te Amsterdam.

(NED TIJDSCHR ALLERGIE, ASTMA, KLIN IMMUNOL 2023;23(1):20–8)

Lees verder