ALLERGIE

Emollientia bij de behandeling van constitutioneel eczeem

NTvAAKI - jaargang 19, nummer 1, februari 2019

J.E. Wilbrink-Weinbeck , dr. M.L.A. Schuttelaar

SAMENVATTING

Verstoring van de huidbarrière speelt een belangrijke rol in de etiologie van constitutioneel eczeem. Veranderingen in samenstelling van lipiden en eiwitten resulteren in een toename van het transepidermaal vochtverlies en maken het mogelijk dat lichaamsvreemde stoffen de epidermis kunnen binnendringen. Het gebruik van zalven en crèmes (emollientia) is een essentieel onderdeel van de behandeling van constitutioneel eczeem, met als doel de huidbarrière te verbeteren. De emollienskeuze is vaak gebaseerd op persoonlijke ervaringen van een behandelaar en voorkeuren van een patiënt, omdat er op dit moment een gebrek is aan kennis over de effectiviteit van verschillende emollientia. Studieresultaten laten zien dat het gebruik van emollientia de ziekte-ernst vermindert, de kwaliteit van leven verbetert en een corticosteroïden-besparend effect heeft. Als gevolg van heterogeniteit van de etiologie binnen de patiëntenpopulatie van constitutioneel eczeem is het te verwachten dat niet alle eczeempatiënten baat hebben bij dezelfde emolliens. Toch zijn er wel algemene aanbevelingen te doen. Het beste effect van emolliensgebruik mag verwacht worden als een emolliens de huidbarrière daadwerkelijk verbetert en de patiënt deze prettig vindt om te gebruiken. Daarnaast is het belangrijk dat de noodzaak van het smeren duidelijk is voor de patiënt en dat belastende en uitlokkende factoren vermeden worden. Met behulp van voorlichting over de etiologie kan men zelfmanagement verhogen. Door meerdere emollientia uit te laten proberen, en effecten te evalueren, zal men tot de meest optimale productkeuze komen.

(NED TIJDSCHR ALLERGIE, ASTMA, KLIN IMMUNOL 2019;19:3-10)

Lees verder

Biomarkers bij constitutioneel eczeem

NTvAAKI - jaargang 18, nummer 4, november 2018

dr. J.L. Thijs PhD, dr. D.J. Hijnen PhD

SAMENVATTING

Constitutioneel eczeem (CE) is wereldwijd een van de meest voorkomende chronische ontstekingsziekten van de huid. Het hebben van CE heeft een grote impact op de kwaliteit van leven. In het complexe ontstaansmechanisme van CE spelen zowel genetische factoren als omgevingsfactoren een rol. Dit artikel bespreekt de toepassingen van biomarkers voor CE, waarbij biomarkers voor het vervolgen van ziekte-ernst en voor het typeren van patiëntsubgroepen centraal staan. In tegenstelling tot klinische scoresystemen bieden serumbiomarkers een objectieve uitkomstmaat voor het meten van ziekte-ernst. In een heterogene ziekte als CE is een combinatie van biomarkers het meest geschikt voor het meten van ziekte-ernst. Een combinatie van de serumbiomarkers TARC, IL-22 en sIL-2R laat een juiste voorspelling van ziekte-ernst zien bij 90% van de CE-patiënten. Het gebruik van serumbiomarkers voor het meten van ziekte-ernst van CE maakt het mogelijk om klinische studies objectief te vergelijken. Met het oog op nieuwe ‘targeted therapies’ is het belangrijk om beter inzicht te krijgen in de heterogeniteit van de ziekteprocessen die ten grondslag liggen aan CE, om zo de juiste patiënt de juiste therapie te kunnen bieden. Op basis van serumbiomarkers kunnen CE-patiënten worden ingedeeld in 4 clusters. Elk van deze clusters heeft een specifiek serumbiomarkerprofiel, wat suggereert dat deze clusters verschillende onderliggende ziekteprocessen weerspiegelen. Dit worden endotypes genoemd. Endotypes zullen in de toekomst mogelijk een belangrijke rol spelen bij het selecteren van de juiste therapie voor de juiste patiënt (‘precision medicine’).

(Ned Tijdschr Allergie & Astma 2018;18:138-144)

Lees verder

Meten om beter te weten: optimaliseren van de effectevaluatie van subcutane immunotherapie met allergeenextracten bij patiënten met allergische rinitis door de implementatie van een gevalideerd meetinstrument

NTvAAKI - jaargang 18, nummer 3, september 2018

E.A. van Nieuwenhuizen-Struik MSc, drs. Z. Tempels-Pavlica , M.J.E. van Haren

SAMENVATTING

De behandeltermijn van subcutane immunotherapie met allergeenextracten bij patiënten met allergische rinitis in het Diakonessenhuis te Utrecht varieert van 3 tot 5 jaar, afhankelijk van het klinische effect. Allergologen en patiënten van het Diakonessenhuis hebben aangegeven het lastig te vinden het juiste moment te kiezen om de behandeling af te ronden. Het probleem is dat er nu geen optimale, objectieve effectevaluatie van de behandeling is doordat een gevalideerd meetinstrument ontbreekt. Het doel van deze explorerende, ontwerp- en praktijkgerichte studie is te onderzoeken welk meetinstrument geschikt is voor een valide meting en evaluatie van het effect van subcutane immunotherapie bij patiënten met allergische rinitis in het Diakonessenhuis. De data zijn verkregen met behulp van verschillende onderzoeksmethoden (‘mixed method research’): onderzoek in diverse kennisbronnen, literatuuronderzoek, expertopiniegesprekken en benchmarkonderzoek.

In het literatuuronderzoek zijn geen aanbevelingen gevonden voor meetinstrumenten die gericht zijn op de klinische praktijk. Wel worden er aanbevelingen gedaan voor het meten van het klinische effect in klinische onderzoeken. In 2007 heeft de World Allergy Organization de ernst van de symptomen en de noodzaak voor daarmee gepaard gaande medicatie gedefinieerd als primair eindpunt voor het meten van het klinische effect van subcutane immunotherapie. Biomarkers en objectieve parameters, zoals IgE, IgG4 en huidpriktesten, worden niet aanbevolen voor de primaire beoordeling van het effect. Alle aanbevelingen uit het literatuuronderzoek en de criteria van de expertgroep in acht nemende voldoet de visueel analoge schaal het meest aan de criteria. Door de klachten van de patiënt te vertalen naar een kwantitatieve uitkomstmaat door middel van een meting met de visueel analoge schaal kan het effect van de behandeling beter worden geëvalueerd en de juiste behandelduur worden bepaald.

(Ned Tijdschr Allergie & Astma 2018;18:102-110)

Lees verder

Microbioom van de huid

NTvAAKI - jaargang 18, nummer 2, mei 2018

dr. J.E.E. Totté , prof. dr. S.G.M.A. Pasmans

SAMENVATTING

Het microbioom van de huid maakt deel uit van onze huidbarrière en vormt samen met het immuunsysteem een complex en gebalanceerd ecosysteem. Eerste beschrijvende studies toonden associaties aan tussen veranderingen in het microbioom en huidziekten. Langzaam verschijnen ook longitudinale en interventiestudies die voorzichtig een rol suggereren bij het ontstaan of aanwakkeren van huidaandoeningen. Toch is er nog veel onduidelijk over het aandeel van het microbioom in de pathogenese van huidziekten ten opzichte van andere factoren. De enorm snelle ontwikkeling van technieken, met name de mogelijkheid te kijken naar functies van bacteriën, zal ons meer leren over interacties tussen micro-organismen, het humane immuunsysteem en de huidbarrière binnen het ecosysteem. Daarnaast hebben nieuwe behandelstrategieën die aangrijpen op het microbioom, maar geen bacteriële resistentie induceren, een belangrijke rol om de openstaande vraagstukken te beantwoorden. Binnen heterogene huidaandoeningen zoals constitutioneel eczeem, zal de microbiële component als onderdeel van de pathogenese waarschijnlijk verschillen tussen patiënten en variëren over de tijd. Het ontdekken van subgroepen die baat hebben bij therapie gericht op het microbioom is belangrijk als onderdeel van een meer geïndividualiseerde behandeling.

(Ned Tijdschr Allergie & Astma 2018;18:76-83)

Lees verder

Dagbehandeling bij constitutioneel eczeem

NTvAAKI - jaargang 18, nummer 2, mei 2018

dr. A.M.J.D. de Bruin-Vanlaerhoven , dr. M. Brakman , dr. I.M. Haeck , dr. M.M. Hulshof , dr. M. Tijssen

SAMENVATTING

Er is weinig bekend over de effectiviteit van dagbehandeling bij patiënten met constitutioneel eczeem. Het doel van dit onderzoek was het in kaart brengen van de effectiviteit van dagbehandeling bij volwassenen en kinderen met constitutioneel eczeem aan de hand van de SCORAD (SCORing Atopic Dermatitis), de Skindex-29 en de CDLQI-score (Children’s Dermatology Life Quality Index). Met behulp van retrospectief onderzoek werden gegevens geanalyseerd van volwassenen en kinderen met constitutioneel eczeem die behandeld zijn op de dagbehandeling. De SCORAD, de Skindex-29 en de CDLQI vóór en na afronden van de dagbehandeling werden met elkaar vergeleken. In totaal waren gegevens van 67 volwassenen en 23 kinderen beschikbaar voor analyse. De SCORAD bij volwassen patiënten daalde van 48,9 bij aanvang van de behandeling naar 19,4 na gemiddeld 21,2 behandelingen op de dagbehandeling, met een gemiddelde reductie van de SCORAD van 59,8%. De Skindex-29 daalde van 55,7 bij aanvang van de behandeling naar 27,1 na afronding van de behandeling. Bij de kinderen daalde de SCORAD met 47,7% na gemiddeld 5,7 behandelingen, van 38,8 vóór aanvang van de behandeling naar 20,5 na afronding van de dagbehandeling. De CDLQI daalde van 14,2 naar 6,2. Dagbehandeling lijkt een effectieve behandeling om de ernst van het eczeem en de kwaliteit van leven te verbeteren bij zowel volwassenen als kinderen met constitutioneel eczeem.

(Ned Tijdschr Allergie & Astma 2018;18:56-63)

Lees verder

Profielen van sesamzaadsensibilisatie bij kinderen en volwassenen

NTvAAKI - jaargang 18, nummer 2, mei 2018

dr. N.W. de Jong , S.L. Kingma , prof. dr. ir. H.F.J. Savelkoul , dr. J.A.M. Emons

SAMENVATTING

Sesamzaadallergie heeft een lage prevalentie in vergelijking met andere voedselallergieën, maar komt steeds vaker voor in Nederland. De diagnostiek wordt bemoeilijkt door een slechte sensitiviteit en specificiteit van de diverse testen, waarschijnlijk veroorzaakt door extractieproblematiek van het zaad en de brede kruisreactiviteit met andere allergenen. De huidpriktest is een snelle en vaak de eenvoudigste methode om sensibilisatie te meten, maar klinische relevantie is vaak onduidelijk. Een goede dieetanalyse van sesamzaadconsumptie kan daarbij van grote waarde zijn. In het Erasmus MC is onderzocht of deze combinatie van waarde kan zijn bij de diagnose van een sesamzaadallergie. Na selectie zijn 51 patiënten met een positieve huidpriktest ingedeeld in groepen, afhankelijk van hun profiel. Hiervan hadden 19 patiënten (37,2%) hoogstwaarschijnlijk een klinisch relevante sesamzaadallergie en 32 patiënten (62,7%) hadden hoogstwaarschijnlijk een niet-klinisch relevante sesamzaadsensibilisatie. Zes patiënten (11,8%) bleken sesamzaad te mijden uit het dieet vanwege een positieve huidtest in het verleden en 4 patiënten (7,8%) bleken sesamzaad te nuttigen zonder zich daarvan bewust te zijn en hadden regelmatig allergische klachten. Zesentwintig patiënten (50,9%) consumeerden regelmatig sesamzaad, waarbij gemiddeld 6 verschillende producten per persoon werden genuttigd. Er was geen significant verschil in hoogte van de huidtestuitslag tussen de groepen. Het onderzoek toont aan dat een goede dieetanamnese bij patienten met een sesamzaadsensibilisatie in de huidpriktest een grote toegevoegde waarde heeft voor de diagnose van een sesamzaadallergie. Deze combinatie van huidpriktest en dieetanalyse blijkt goed te gebruiken in de dagelijkse praktijk van de allergoloog bij het ontbreken van andere gestandaardiseerde diagnostische tools.

(Ned Tijdschr Allergie & Astma 2018;18:64-75)

Lees verder

IgG4-gerelateerde ziekte: huidige stand van zaken

NTvAAKI - jaargang 18, nummer 1, februari 2018

dr. A.F. Karim , dr. M.A.W. Hermans , dr. R.M. Verdijk , prof. dr. P.M. van Hagen , dr. J.A.M. van Laar

SAMENVATTING

IgG4-gerelateerde ziekte (IgG4-RD) is een systemische, fibro-inflammatoire ziekte met manifestaties in bijna alle organen en derhalve een breed palet aan klinische presentaties. De ziekte wordt gekenmerkt door fibrosering en infiltratie van IgG4-positieve plasmacellen in de aangedane organen waarvan de precieze pathogenese vooralsnog onbekend is. Alhoewel het serum-IgG4 behulpzaam kan zijn in de diagnostiek van IgG4-RD, is histologie vooralsnog de gouden standaard om tot een diagnose te komen. Kennis van IgG4-RD is belangrijk om vertraging in de diagnostiek of misdiagnose te voorkomen. Onbehandelde IgG4-RD kan leiden tot fibrosering van de betrokken organen of zelfs secundaire AA-amyloïdose. De eerstelijnsbehandeling bestaat in het algemeen uit corticosteroïden. Er is echter vaak reactivatie van ziekte na het afbouwen of stoppen van corticosteroïden, waardoor steroïdsparende behandeling noodzakelijk is. Conventionele immuunsuppressieve middelen zoals methotrexaat of azathioprine kunnen worden gebruikt in de behandeling, maar deze werken niet altijd afdoende. Er is toenemend bewijs voor de effectiviteit van rituximab bij patiënten die refractair zijn voor conventionele middelen of met een ernstige eerste presentatie.

(Ned Tijdschr Allergie & Astma 2018;18:3-9)

Lees verder