NTvAAKI - jaargang 25, nummer 3, september 2025
dr. M.C. van Zelm , dr. C.L. Vermont , dr. V.A.S.H. Dalm
Sinds de eerste diagnose van een aangeboren immuundeficiëntie bij een jongen met X-gebonden agammaglobulinemie in 1952 zijn de ontwikkelingen in het veld enorm gevorderd. De term aangeboren afwijking in de afweer (‘inborn error of immunity’; IEI) wordt nu gebruikt, en deze IEI worden in 10 categorieën ingedeeld. De classificatie van IEI wordt sinds 1970 gedaan door een internationale commissie, voorheen onder toezicht van de World Health Organization en sinds de afgelopen jaren van de International Union of Immunological Societies. Recentelijk is de 2024-update van deze classificatie gepubliceerd. In totaal zijn er nu 550 IEI geclassificeerd en zijn er 504 genen geïdentificeerd waarin mutaties ten grondslag liggen aan IEI. Dit artikel heeft als doel om deze classificatie-update in een verkorte Nederlandse versie te presenteren inclusief een korte beschouwing.
(NED TIJDSCHR ALLERGIE, ASTMA, KLIN IMMUNOL 2025;25(3):92–100)
Lees verderNTvAAKI - jaargang 25, nummer 2, mei 2025
dr. M.E. Dammeijer-Joosse , dr. D.W. Dumoulin , dr. L. Chaker , dr. A.A.M. van der Veldt , dr. P.L.A. van Daele
Inhibitoire receptoren op lymfocyten spelen een cruciale rol in het afremmen van immuunreacties. In tumoren zijn deze zogeheten checkpoints echter ook in verhoogde mate aanwezig, waardoor de anti-tumorimmuunrespons wordt gedempt. De ontwikkeling van immuuncheckpointremmers heeft de behandeling van kanker revolutionair veranderd en leidt tot indrukwekkende responsen bij een substantieel deel van de patiënten met het niet-kleincellig longcarcinoom, mesothelioom, melanoom en niercelcarcinoom. Deze middelen kennen echter een scala aan immuungerelateerde bijwerkingen die frequent voorkomen, gepaard gaan met verminderde kwaliteit van leven en potentieel levensbedreigend zijn. Tijdige herkenning en behandeling van deze bijwerkingen is belangrijk om een ernstig beloop te voorkomen. In dit artikel worden handvatten geboden voor het herkennen, begrijpen en behandelen van deze bijwerkingen.
(NED TIJDSCHR ALLERGIE, ASTMA, KLIN IMMUNOL 2025;25(2):53–60)
Lees verderNTvAAKI - jaargang 25, nummer 1, februari 2025
drs. M. Kocyigit , dr. I. Kuipers , prof. dr. M.J. Kersten , dr. J. Raaphorst , prof. dr. S.W. Tas
Chimere antigeenreceptor T-celtherapie (CAR T-celtherapie) heeft in het afgelopen decennium voor een revolutie gezorgd in de behandeling van hematologische maligniteiten. De eerste CAR T-celconstructen waren vooral gericht tegen CD19, met als doel het elimineren van B-cellen, maar recentelijk zijn ook andere varianten ontwikkeld. B-cellen spelen een cruciale rol in de pathofysiologie van auto-immuunziekten en in de afgelopen jaren is er veel vooruitgang geboekt in de behandeling van auto-immuunziekten met B-celgerichte therapieën. Een aanzienlijk deel van de patiënten houdt echter opvlammingen van hun ziekte, en het bereiken van een langdurige (medicatievrije) remissie blijft een uitdaging. B-celgerichte CAR T-celtherapie biedt hierbij mogelijk een uitkomst en de eerste resultaten zijn veelbelovend. In ‘case series’ wordt de effectiviteit en veiligheid bij verschillende auto-immuunziekten (onder andere systemische lupus erythematodes, myositis, myasthenia gravis en systemische sclerose) beschreven. Bij patiënten met refractaire en uitgebreid voorbehandelde ziekte resulteerde CD19-gerichte CAR T-celtherapie in een sterke klinische verbetering en in veel gevallen werd zelfs een medicatievrije remissie bereikt. Opvallend genoeg werd er weinig toxiciteit van de behandeling gezien. In dit artikel wordt ingegaan op het werkingsmechanisme van CAR T-celtherapie en worden de uitdagingen die gepaard gaan met deze nieuwe intensieve immuunsuppressieve behandeling besproken.
(NED TIJDSCHR ALLERGIE, ASTMA, KLIN IMMUNOL 2025;25(1):14–22)
Lees verderNTvAAKI - jaargang 24, nummer 4, november 2024
drs. S.F.H. Neys , drs. J.C. Berentschot , dr. W.A. Dik , dr. M.E. Hellemons , prof. dr. R.W. Hendriks , dr. O.B.J. Corneth
Post-COVID is een post-acuut infectieus syndroom waarbij aanhoudende symptomen optreden na een infectie met SARS-CoV-2. Hoewel het exacte onderliggende mechanisme nog onbekend is, speelt het immuunsysteem waarschijnlijk een centrale rol in post-COVID. Verschillende bevindingen wijzen erop dat bij patiënten met post-COVID het immuunsysteem uit balans is en overmatig geactiveerd of uitgeput lijkt, mogelijk ten gevolge van virale persistentie. Ook worden bij patiënten autoreactieve antistoffen aangetroffen. Daarnaast zijn er aanwijzingen voor een verhoogde stollingsneiging, die de circulatie mogelijk verstoort. Deze bevindingen zijn van cruciaal belang voor vervolgonderzoek naar de pathogenese van post-COVID en toekomstige behandelopties.
(NED TIJDSCHR ALLERGIE, ASTMA, KLIN IMMUNOL 2024;24(4):144–9)
Lees verderNTvAAKI - jaargang 24, nummer 3, augustus 2024
dr. H.L. Leavis , dr. J.M. van den Berg , dr. D. Berghuis , dr. G.J. de Bree , dr. E.P. Buddingh , dr. M. Bulatović-Ćalasan , dr. V.A.S.H. Dalm , prof. dr. P.M. van Hagen , dr. D. Hamann , dr. S.S.V. Henriet , drs. E.P.A.H. Hoppenreijs , dr. M.H.A. Jansen , prof. dr. T.W. Kuijpers , drs. G.E. Legger , dr. J.M. van Montfrans , dr. K. Mulders-Manders , drs. J. Potjewijd , dr. A. Rutgers , dr. E.H. Schölvinck , prof. dr. F.L. van de Veerdonk , dr. C.L. Vermont , dr. G.T.J. van Well
Abatacept is een potent anti-inflammatoir medicijn. Voor de behandeling van reumatoïde artritis, artritis psoriatica en juveniele idiopathische artritis is de effectiviteit en veiligheid in gerandomiseerde gecontroleerde trials inmiddels goed onderzocht. Als behandelaren van patiënten met zeldzame inflammatoire ziekten zien wij voor patiënten met een deficiëntie van CTLA4 en andere zeldzame afweerstoornissen waarbij effectiviteit aannemelijk is, met name bij refractaire ziekte, een harde indicatie voor behandeling met abatacept. Bij deze patiëntengroepen ontbreken gerandomiseerde, gecontroleerde trials, en zijn industrie- of onderzoekergedreven studies niet haalbaar. Daardoor blijft de vergoeding voor abatacept en andere gerichte medicatie voor veel patiënten achter bij de snelheid van wetenschappelijke ontwikkelingen. Een vergoeding voor de behandeling met abatacept bij patiënten met een monogenetische en refractaire inflammatoire ziekte is noodzakelijk, om ook deze patiënten de best mogelijke behandeling te kunnen bieden.
(NED TIJDSCHR ALLERGIE, ASTMA, KLIN IMMUNOL 2024;24(3):102–5)
Lees verderNTvAAKI - jaargang 24, nummer 3, augustus 2024
dr. E.P. Buddingh , dr. J.M. van den Berg , dr. D. Berghuis , dr. G.J. de Bree , dr. M. Bulatović-Ćalasan , dr. V.A.S.H. Dalm , prof. dr. P.M. van Hagen , dr. D. Hamann , dr. S.S.V. Henriet , drs. E.P.A.H. Hoppenreijs , dr. M.H.A. Jansen , prof. dr. T.W. Kuijpers , dr. H.L. Leavis , drs. G.E. Legger , dr. J.M. van Montfrans , dr. K. Mulders-Manders , drs. J. Potjewijd , dr. A. Rutgers , dr. E.H. Schölvinck , prof. dr. F.L. van de Veerdonk , dr. C.L. Vermont , dr. G.T.J. van Well
JAK-remmers zijn nieuwe, krachtige anti-inflammatoire middelen. Voor patiënten met relatief veel voorkomende inflammatoire aandoeningen zoals reumatoïde artritis en ‘inflammatory bowel disease’ is de effectiviteit en veiligheid van deze middelen in gerandomiseerde gecontroleerde trials inmiddels goed onderzocht. Als behandelaren van patiënten met zeldzame afweerstoornissen en auto-inflammatoire aandoeningen zien wij voor patiënten met een primaire verstoring van de JAK-STAT-‘pathway’ en/of een verhoogde signalering van cytokines via de JAK-STAT-‘pathway’ een harde indicatie voor behandeling met een JAK-remmer. Bij patiënten met dit soort zeer zeldzame immunologische of inflammatoire aandoeningen zijn gerandomiseerde, gecontroleerde behandeltrials niet, of slechts met buitengewoon veel inspanning mogelijk. Daardoor blijft de vergoeding voor deze middelen voor veel patiënten achter bij de snelheid van de wetenschappelijke en klinische ontwikkelingen. Vergoeding voor de behandeling met JAK-remmers van patiënten met een auto-inflammatoire aandoening of een zeer zeldzame andere immunologische aandoening waarbij een verhoogde JAK/STAT-signalering in de pathofysiologie een rol speelt, is noodzakelijk om alle patiënten de best mogelijke behandeling te kunnen bieden.
(NED TIJDSCHR ALLERGIE, ASTMA, KLIN IMMUNOL 2024;24(3):97–101)
Lees verderNTvAAKI - jaargang 24, nummer 2, mei 2024
drs. R. Fijn , dr. J. van Laar , dr. F. Karim
IgG4-gerelateerde ziekte (IgG4-RD) is een systemische, immuungemedieerde aandoening met manifestaties in verschillende organen. Vanwege de diversiteit in klinische presentatie is het moeilijk om de ziekte te herkennen, met soms irreversibele orgaanschade tot gevolg. Waar eerder de orgaanbetrokkenheid erg heterogeen leek te zijn, wordt IgG4-RD nu ingedeeld in 4 fenotypen met elk een eigen klinische presentatie: pancreato-hepatobiliair, retroperitoneale fibrose met of zonder aortitis, alleen hoofd- en nekbetrokkenheid en de ziekte van Mikulicz (scleroserende sialadenitis) met systemische betrokkenheid. Hierdoor is de ziekte hopelijk makkelijker te herkennen. Voor de diagnose IgG4-RD is histologisch onderzoek tot op heden de gouden standaard en zijn er nog geen nieuwe biomarkers ontdekt om de ziekte met zekerheid vast te stellen. Wel is een nieuw classificatiesysteem ontwikkeld waarmee IgG4-RD goed kan worden onderscheiden van andere aandoeningen, met als doel om een homogene patiëntenpopulatie te kunnen includeren in studieverband. In de behandeling van IgG4-RD zijn glucocorticoïden tot op heden de eerste keus. De rol van ‘disease-modifying antirheumatic drugs’ lijkt beperkt. Indien onvoldoende effect van glucocorticoïden, opvlammingen onder het afbouwen of bijwerkingen is er een indicatie voor behandeling met rituximab.
(NED TIJDSCHR ALLERGIE, ASTMA, KLIN IMMUNOL 2024;24(2):70–4)
Lees verder